150 van Holstein-Ploen, op een halve mijl van dat zijns broeders Joachim Ernst. Beiden hielden zich buiten de onlustenniettemin stonden hunne dorpen bloot aan plundering alsof zij in vijandelijk land waren gelegen, terwijl hertog Joachim Frederik van Holstein-Norburg, brigadier in Staatschen dienst klachten liet hooren over het uitschrijven van contri- butiën in zijne landen. Hunne Hoog Mogenden bevalen „patiëntie" aan ten opzichte van landen „die zoo naar gelegen ende geexclasseert zijn aan „ende in het Landt waarop de oorlogh werd gevoert": alles geschiedde alleen „uyt een onvermijdelijcke nootsakelyckheyt". De eenige aanraking met den vijand vond plaats op 9 Juli, toen de generaal-majoor Dompré met 700 paarden een tocht ondernam om contributiën en vee op te halen, waarbij hij 500 Deensche ruiters en dragonders ontmoette, waarvan hij 150 gevangen nam en de overigen op de vlucht joeg. De Denen trokken vervolgens terug op Nieuwmunster, waar zij wegens het moerassige terrein moeilijk te genaken waren (1). Op 20 Juli begonnen de vloten met een beschieting van Kopenhagen, evenwel met zeer geringe uitwerking. Dit veranderde, toen Karel XII zijne troepen te Landscrona liet inschepen en den volgenden dag bij Else- neur aan land zetten: Kopenhagen, ook aan de landzijde aangetast, be sliste de zaak. Het op 18 September te Traventhal gesloten „Tractaat „over de swevende verschillen in Holstevn" bevatte in effecte niet anders „als een explicatie en verklaring van het Altonasche vergelijk". Slees- wijk kwam onder volle souvereiniteit van hertog Frederik IVDene marken moest van het verbond met czaar Peter afzien. Reeds op 80 Augustus aanvaardde het secours den terugtocht naar het vaderland, onder verklaring van den Raad van State, dat „die togt tot sonderling nut der gemeene zaak uitgevallen is". De gepetitionneerde 65.000 waren „ten vollen geabsorbeert door de kosten"; de stortingen der pro vinciën lieten nog lang op zich wachten, In November 1701 moesten de Staten van Zeeland, Utrecht en Overijssel hunne quota in de petitie nog storten. Op 13 Januari 1701 kwam de Deensch-Staatsche generaal Fer dinand Willem van Wurtemberg zich te 's-Gravenhage aanmelden. Dat de Denen met den afloop niet bijster tevreden waren, bleek wel uit de onware uitstrooisels van hun gezant in Moskou, over een aanwezigheid van zes Nederlandsche regimenten bij het Zweedsche leger (2). (1) Seer. Res. S.G. 1 Juni, 6, 17 Juli, Res. S.G. 17, 22 Juli, 7 Augustus, R. v. St. Ing- Miss. 12 Juli 1700. (2) Res. S.G. 24 Augustus, 4 October, R. v. St. Uitg. br. 17 December 1700, Res. S.G. 13 Januari 8 Februari, Res. R. v. St. 23 November 1701.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 164