161 „de groote defectueusheid vande meeste provinciën in het furneren van „haar quoten in de petitien tot de legerlasten oorzake daarvan is" (1). Keizer Leopold mocht bij zijne aanspraken in de Spaansche erfenis op ondersteuning van Groot-Brittannië en de Republiek rekenen. Keur vorst Frederik III van Brandenburg was voor den Keizer gewonnen door diens vergunning tot het aannemen der koninklijke waardigheid; op 18 Januari werd hij te Koningsbergen als Frederik I gekroond en kort daarna door de Republiek als zoodanig erkend. De hertogen Rudolf August en Anton Ulrich van Brunswijk-Wolffenbuttel weigerden nog steeds de instelling van een negende keurvorstendom te erkennen. Laatst genoemde werd ervan verdacht, dat aan zijn hof „een schadelijcke ligue „werd genegotieerd om onder verscheyde pretexten een corps d'armee „bveen te brengen" ter behartiging van de Fransche belangen, waarmede de bisschop van Munster en de landgraaf van Hessen Kassei schenen in te stemmen. Hunne Hoog Mogenden zonden Mr. Pieter Valkenier naar Bonn, residentie van den Keulschen keurvorst-aartsbisschop Jozef Clemens van Beieren, waar hij „in der stilte sal trachten te onderstaan „off ende wat devoiren van wegen Vranckrijck soude mogen sijn ofte „nogh werden aengewent om hoochgemelte heer churfurst van den keijzer „te separeren ende alsoo van sijne ware interessen aff te brengen ende „die van Vranckrijck te engageren". Zijn broeder Maximiliaan Emanuel had zich als gouverneur der Spaansche Nederlanden wel aan den nieuwen koning onderworpen, doch als keurvorst van Beieren nog geen beslissing genomen. Keurvorst Frederik August van Saksen was voor 't oogenblik buiten staat om partij te kiezen: als August II, koning van Polen, had hij op 9 Maart met czaar Peter een nader verbond tegen de Zweden ge sloten; begin Juli rukte Karel XII van Dorpat naar Riga, trok in het gezicht der Saksisch-Russische legers de Duna over, veroverde Koerland en maakte zich gereed om met zijn neef August verder af te rekenen, hetgeen echter pas in het volgende jaar tot uitvoering kwam (2). 't Kon niet anders of de wederzijdsche belangen moesten tot vernieu wing van het in 1689 te Weenen tusschen den keizer, den koning van Groot-Brittannië en Hunne Hoog Mogenden gesloten Groote Verbond leiden. Het op 7 September 1701 te 's Gravenhage tot stand gekomen nieuwe verbond hield de bepaling in, dat mocht Frankrijks heerscher binnen twee maanden nalatig blijven in het verschaffen van voldoening bezit zou worden genomen van de Spaansche Nederlanden om ze tot een voormuur van de Republiek te doen strekken; voorts dat in 'talgemeen een machtsvereeniging van Frankrijk en Spanje zou worden belet. Pruisen, Denemarken en Hannover waren de eerste mogendheden die tot het nieuwe groote verbond toetraden. Hunne Hoog Mogenden schreven aan prins Louis van Baden, den keizerlijken bevelhebber aan den Rijn: (1) Res. S.G. 3, 8, 11 Juni, 15 Juli, Res. R. v. St. 14 Augustus 1701. (2) Seer. Res. S.G. 7, 17, 21, 31 Februari 1701. VII 11

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 175