163
Duitschland en verving hem door Villeroy; deze viel op 1 September
de keizerlijke stellingen bij Chiari aan, doch moest afdeinzen, waarna
vriend en vijand de winterkwartieren betrokken. Op 1 Februari 1702
verraste prins Eugenius de vesting Cremona, waarbij Villeroy in zijn
banden viel. De nieuwe Fransche bevelhebber, Louis Joseph hertog van
Vendöme, toonde zich een beleidvol tegenstander van Eugenius; het
op 15 Augustus door hen gevoerde gevecht bij Luzzara bleef onbeslist.
De gespannen toestand nam aanmerkelijk toe na overlijden op 16 Sep
tember 1701 van den gewezen Britschen koning Jacobus II. Terstond
erkenden Bodewijk XIV, bewerkt door Maintenon, en paus Clemens XI
den prins van Wales als Jacobus III, koning van Groot-Brittannië
en Ierland, waarbij Lodewijk's verklaring, dat zulks niet als een belee-
diging van bet Engelsche gouvernement moest worden opgevat, natuur
lijk geen ontspanning kon geven. De Britsche gezant Charles graaf van
Manchester verliet zonder afscheid het Fransche Hof; den Franschen
zaakgelastigde werd zonder plichtplegingen verder verblijf in Engeland
ontzegd. Voor de Republiek bestond vooralsnog geen aanleiding tot
navolging van het Engelsche voorbeeldwel mocht de gezant Coenraad
van Heemskerck naar het vaderland terugkeeren, doch de vergunning
was verleend wegéns ziekte; pas in November kon het vertrek plaats
hebben. Johan Hulft, resident te Brussel, mocht zelfs „den kleynen
„rouw" aannemen; hij kreeg in November 1702 ontslag als resident. De
zaakgelastigde Francois Schoonenbergh mocht zijn standplaats Madrid
verlaten „soo sich niet secuur oordeelt"; in 't najaar van laatstgenoemd
jaar vertrok hij naar Portugal, waar hij aan het Hof van Peter II de
Staatsche belangen in Spanje zoo goed mogelijk bleef behartigen. Koning
Peter erkende in navolging van Groot-Brittannië en de Republiek,
Filips V als koning van Spanje; hij gaf geen gehoor aan den aandrang
van Frankrijk om dit mede te doen ten aanzien van Jacobus III (1).
De Republiek had van den Spaanschen monarch, als opvolger van
Karel II, nog rente en aflossing te vorderen eener leening van 800.000
ter voorziening van stad en kasteel van Namen, zoo mede eener som
567.000, waarvoor volgens het op 14 December 1691 gesloten verdrag
eenige Brandenburgsche korpsen in de Zuidelijke Nederlanden zouden
overwinteren. Bij in gebreke blijven, dreigden Hunne Hoog Mogenden
met militaire executie in Opper-Gelder en de heerlijkheid „Waerd en
„Wissem" (2).
In September 1701 vertoonden zich Fransche benden in de landen
tusschen de Maas en den Rijn, hetgeen voor de Republiek een bedreiging
(1) Res. S.G. 10 October, '2, 22 November, Seer. Res. S.G. 20 December 1701, 25 Februari
Res. R. v. St. 1 November, Res. S.G. 14, 23 November 1702.
(2) Res. R. v. St. 9 November, S.G. Lias loopende 22 December 1701, Res. R. v. St. 15
Februari, Res. S.G. 21 Februari 1702.