165 van Orsbeck een jaarlijksche subsidie van 50.000 rijksdaalders, half voor Britsche, half voor Staatsche rekening, tot onderhoud der bezettingen van Koblentz en Ehrenbreitstein. Over het tot Trier behoorende Rheinfels ontstond geschil met landgraaf Karel van Hessen Kassei, die het bezit onontbeerlijk achtte voor de beveiliging zijner landen (1). Men hoopte als bij vorige gelegenheden op neutraliteitsverklaring van het aan den prins van Oranje toebehorende graafschap Meurs; de commandeur kreeg opdracht om stad en kasteel in beteren staat van verdediging te brengen en „te versekeren voor een surprise", waartoe onder anderen het beleggen der wallen met stormpalen behoorde (2). In Vlaanderen zetten de Franschen den arbeid aan een schans bij Selzaete voort, wel op Spaansche grond, doch onder het kanon van Sas van Gent en op een musketschot van het fort Antonie. Na vergeefsche waarschuwingen volgde op 16 December 1701 een beschieting uit Sas van Gent, die de werkzaamheden deed ophouden. Bij hervatting mocht Coehoorn „toetasten". Begin volgende jaar heerschte weder groote bedrijvigheid bij Selzaete, mede aan den linker Schelde-oever onder het kanon van Liefkenshoek, waar de tegenpartij op den dijk van fort de Paerl naar Calishoek een versterkte linie wilde aanleggen, welke tevens moest dienen tot keering van onderwaterzetting door zeewater. Hunne Hoog Mogenden machtigden Coehoorn om daartegen geweld te gebruiken, doch daarvan kon niets komen, omdat de Staten van Zeeland, bij het vernemen van koning Willem's overlijden, de aanschrijving hadden achtergehouden. Intusschen gingen de Franschen door met krachtige voorbereiding tot aanvallende bewegingen; zij maakten Gent tot een stapelplaats van te Douay vervaardigde en verzamelde artillerie-behoeften en vertoonden groote bedrijvigheid aan de werven van Duinkerken. In de Nederlanden stonden zij onder bevel van Lodewijk, hertog van Bourgondië, oudste zoon van den dauphin, ter zee onder Lodewijk Alexander de Bourbon, graaf van Toulouse, natuurlijken zoon van Lodewijk XIV. Aan Staatsche zijde ging alles gebrekkig. Op de Schelde trof men te weinig en dan nog minderwaardige schepen aan; de forten en magazijnen in het graafschap verkeerden „in seer slegte staat; Axel, Neusen en Biervliet, hoezeer van weinig belang, dienden toch stormvrij te zijn; Lillo en Lief kenshoek „souden in volle defensie gebragt wesen naa de gelegentheid „van haar situatie soo het ons niet haperde aan geld". Gedurende den tachtigjarigen oorlog stond jaarlijks 12.000 op den staat van oorlog voor vestingarbeid uitgetrokken; in 1649 tot op de helft verminderd, verdween de post sinds 1679 geheel en al uit vermelden staat. Voorloopig kon de Baad van State zich slechts bepalen tot de opdracht aan Huibert van Erp om 10 ponten van Nijmegen naar Sas van Gent over te brengen. De gemeenschap per post van 's-Gravenhage naar Staats-Vlaanderen (1) Seer. Res. S.G. 15, 23 December 1701, Seer. Res. H. 24 Januari, Seer. Res. S.G. 14, 16, 20 Januari, 8 Februari 1702. (2) Res. S.G. 19 December 1701.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 179