167 8000 man te kort kwam om alle posten aan den Boven-Rijn en elders te bezetten, bestemde hij een afzonderlijk korps voor den Neder-Rijn. Hunne Hoog Mogenden machtigden thans veldmaarschalk Walkad van Nassau-Saarbrucken (Usingen) zijne troepen te doen medewerken „om de Franschen te doen delogeren uyt de landen, steden en plaetsen van Ceulen ende Luyck", zoo noodig door bemachtiging van Keizers- waard, liefst met den meesten spoed, want dat tijds verboren alles ver boren was" (1). De bezetting van Keulen en Luik, waardoor het zuiden geheel was afgesloten, vorderde volgens den Raad van State in zijne petitie dd. 19 Januari 1702 ad 2.500.000 voor de legerlasten, alles in het werk te stellen om het vaderland „uyt deese ongelukkige situatie te redden en „haere sekerheid en ruste, het oogmerk van de gedane wervingen, gemaak te alliantien en genomen mesures met vrunden en geallieerden soo drae „mogelijk te herstellen". De aanvrage bedroeg 500.000 minder dan de voorafgaande, omdat verschillende posten betreffende de officieren der artillerie, den wagenmeester-generaal en den kapitein van de ponten met hunne bedienden en gasten op den staat van oorlog waren overge bracht, waar tegenover hoogere kosten kwamen voor de wagens en paarden van de artillerie, ook voor meerdere schepen tot vervoer van artillerie en militie, aangezien de oorlog in 't bijzonder bij de rivieren zou beginnen; voorts moest gerekend worden op aanschaffing van droge fourage alvorens het veld iets kon leveren of bij kampeering der militie binnen het land. Brak de oorlog eenmaal uit, dan zou men dien voeren „met alle mogelijke vigeur om dezelve des te eerder door een eerlijcke „en versekerde vreede te konnen termineren". Reeds in het najaar van 1/01 waren geschut en voorraden opgelegd te Nijmegen, Breda en Sas van Gent. In Februari daaropvolgend beval veldmaarschalk Walrad van Nassau de samenstelling van een artillerie „tot een entreprise" van twee veld-afdeelingen „welcke by provisie en tot de eerste expeditie „zoude moogen nodig zijn benevens van twee kleine treinen van zware aitillerie te Grave en Bergen-op-Zoomde zware artillerie, hoofdzakelijk geleend van Holland, bevatte halve kartouwen van 24 té, lange veld stukken van 12 té en mortieren van 50 té steen; voor den marsch van een kleinen trein zware artillerie moesten 150 karren met 2 paarden tot vervoer van kogels, bommen, enz. worden geprest. In Maart geschiedden de aanstellingen van officieren en bedienden voor de leger hospitalen, predikanten te velde, bedienden van de artillerie, waaronder twee pauken- slagersde bevelvoerende generaals moesten zich van guides voorzien. Aangekocht werden 600 stormzakken van vlaswerk met ramen, 200 kleine wolzakken met ramen, waarvan de helft bekleed met haren dekens om ze beter tegen brand te verzekeren dan de met linnen bekleede. De (1) Seer. Res. S.G. 3, 6, 26 Januari, 7, 8, 17, 22 Februari, 9, 25 Maart, Seer. Res. H 17 Januari 1702; Pamflet 14776.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 181