169 Henri de Garis, die nagenoeg dezelfde opdrachten vervulden als de eerstgenoemde (1). Op 11 November 1701 bevestigden Groot-Brittannië en de Republiek het op 10 Jan. 1678 gesloten tractaat (2), zoo mede het op 7 September tot stand gekomen Groote verbond, met beloften om elkander naar alle vermogen bij te staan. Beide mogendheden zouden vloten samenstellen tot gemeenschappelijke ondernemingen. Bij petitie van 28 November 1701 vroeg de Raad van State 5.968.824 voor de uitrusting van 48 schepen van oorlog (linie-schepen), 12 fregatten, 6 branders, 6 bombar deerschepen, 6 behoefte-schepen, 6 galjooten en 12 drimmelaars, waar over de provinciën zich weinig uitlieten, zoodat de som genegotieerd moest worden. Toch was 't voor de Republiek noodzaak om zich „in „postuur van ontsachelykheyt ter zee" te stellen, niet alleen om de zee kusten en stroomen voor „overlast en invasie" te vrijwaren, maar ook om „een notable diversie ten goede van 's Lands saaken te lande en die „van de Geallieerden te weech gebracht". Kreeg het Britsche smaldeel 10000 man landtroepen met zwaar geschut aan boord, de Republiek had te zorgen voor 5000 man met eenige veld-artillerie, waartoe de drie regi menten mariniers en twee voetvolk regimenten werden aangewezen. Rekenende op een verblijf aan boord van 8 maanden, beliepen de kosten voor het onderhoud der troepen, huur van transport en hospitaalschepen800.000 voor den staf, de justitie, den geneeskundigen dienst en de artillerie65.000 zoodat bij petitie van 6 Maart 1702 de Raad een som vroeg van 865.000, onder opmerking: „alle te treffen maatregelen zullen vruchteloos blijken „indien de te embarqueeren trouppen, en al 't geene daar toe werd ver- „eischt, niet tijdig genoeg in gereedheit werde gebracht om nevens de „vloot van Engeland te konnen werden geemployeert". Vreemd genoeg was geen rekening gehouden met het kostgeld en andere zaken voor de drie regimenten mariniers, zoodat de som met 336.324 verhoogd moest worden (3). Luitenant-admiraal Philip van Almonde kreeg het bevel over 'is lands vloot, generaal-majoor Ivarel Willem de Sparre over de landings troepen. Laatstgenoemde was gerechtigd tot het voorloopig vervullen van opengevallen plaatsen, onder in achtneming dat gereformeerde kapiteins moesten invallen als compagnies-commandant. Tot den staf behoorden behalve de generaal-majoor: een adjudant-generaal, een brigadier (Jan Werner van Pallandt), een majoor de brigade, een lui- tenant-kwartiermeester-generaal (Frederik de Quiros), een directeur (1) Res. R. v. St. 21 Januari, 9 Februari, II April, 27 Mei, 2, 14, 15 Juni, 3, 31 Juli, S.G 11 Mei (Instructie voor de ontvangers en contrerolleurs van de contributiën en verdingen); G.P.B. V 1514 dd. 2 Juni, V 1516 dd. 16 Augustus 1702 (over het uitgeven van paspoorten). (2) Zie Deel VI bladz. 73. (3) Res. S.G. 6 Februari, 4 Maart, Seer. Res. S.G. 28 Februari 1702.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 183