173 Hoog Mogenden beantwoord, alleen dat van den jeugdigen prins kreeg de aanteekening „waarop geen resolutie is gevallen" (1). Nauwelijks was hij bekend met den dood van Willem III, of koning Frederik I van Pruisen stelde zich in een memorie aan Hunne Hoog Mogenden voor als „den eenigen, wettige en universelen erffgenaam van „alle desselffs leenen, allodialen, roerende en onroerende goederen, renten „en actiën, geene uytgesondert, spruytende uyt het Huys van Oranje. Zich grondende op den uitersten wil van prins Frederik Hendrik, zijn grootvader van moederszijde, zond hij Wilhelm von Schmettau als gevolmachtigde om „in syne name possessie te nemen vande gemelte „gantsche nalatenschap van wijlen Syne Majesteyt van Groot-Brittanniën „glorieuser gedagtenisse". Persoonlijk kwam de koning enkele dagen in Mei incognito op het Oude Hof te 's-Gravenhage, in Juli ook te Amster dam, nam den titel Prins van Oranje aan en liet zich in het bezit stellen van de graafschappen Lingen en Meurs; een poging tot toeëigening van Grave mislukte. Prinses Amalia van Anhalt verzette zich tegen den opzet van den koning als moeder-voogdes van Johan Willem Friso, achterkleinzoon van Frederik Hendrik; zij verzocht Hunne Hoog Mogenden dat „nietwes met effect off fondament en konde werden ver dicht, voor en aleer zoude werden geweten hoedanigh Syne Coninglycke „Majesteyt over zyn successie mogte hebben gedisponeert (2). Hunne Hoog Mogenden moesten zich wel met de nalatenschap bemoeienzoowel aan prins Frederik Hendrik hadden zij medewerking beloofd bij de uitvoering van zijn uitersten wil, als aan den koning-stadhouder, toen hij bij testament van 18 October 1695 zijn neef Johan Willem Friso tot eenigen erfgenaam had benoemd. Op 3 Juni had in de Leenkamer van den Hove de opening van het testament plaatsmaar tot een afdoening kwam het niet. Drie maanden later drong de koning van Pruisen op het nemen eener beslissing aan, onder mededeeling „dat aen Syne Majesteyt „groote offres wierden gedaen van Vranckryck ende Spaigne, die Syne „Majesteijt niet soude konnen negligeren" (3). Hunne Hoog Mogenden hielden het' nemen eener beslissing voor onmogelijk, omdat de weder- zijdsche belangen te veel uiteenliepen. Pas in 1732 sloten de zonen van prins Johan Willem Friso en koning Frederik I een eindverdrag over de verdeeling. Het overlijden van Willem III veroorzaakte geen oponthoud in de krijgstoerustingen. Men begreep dat de pogingen van Lodewijk XIV, om door zijn afgezant Barré Hunne Hoog Mogenden te bewegen tot een verdrag voor behoud van den vrede, slechts beoogden om de Bepubliek van hare geallieerden af te trekken en hare wapening tegen te houden. Op voorstel van Holland bleven alle bevelen van den koning „omtrent „het employ van Militaire charges, de rang en het geven van verscheide (1) Res. S.G. 27 Maart 1702. (2) Res. S.G. 25, 27, 29 Maart, 22 Mei 1702. (3) Seer. Res. S.G. 12 September 1702.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 187