178
Brittannië en Ierland. Op '20 Januari had het Parlement de sterkte der
Britsche landtroepen bepaald op ongeveer 70.000 man, als: voor contin
gent bij de geallieerden 33000 man te voet en 7000 te paard, te samen
40000- de subsidie-troepen daaronder begrepen, voor landingstroepen
op de vloot 10000 man, voor bezettingstroepen in het eigen rijk 15 a
20000 man. De Republiek had 102.000 man in dienst, waar tegenover
Engeland zich wel beriep op een veel sterkere zeemacht, maar toch in
verhouding verre ten achter bleef; Hunne Hoog Mogenden achtten 't even
wel ongeraden om thans over sterkte-getallen te redekavelen en vonden
't beter te wachten op een betere gelegenheid. Alvorens Marlborough
naar Engeland terugkeerde, verzocht hij een plaats aan te wijzen, geschikt
voor de vestiging der hoofdmagazijnen van de Britsche artillerie, bij
voorkeur Breda of Bergen-op-Zoom, voorts om een vaste post te vestigen
aan den Moerdijk om de troepen bij aankomst „terwijlen sy noch in geen
„staat en waren om te camperen", voorloopig te verdeelen over en te
geleiden naar Bergen-op-Zoom, Breda en 's-Hertogenbosch. Hunne Hoog
Mogenden vereerden Marlborough bij zijn vertrek met een gouden
ketting en medaille ter waarde van f 6000, zijn secretaris met een stel
van 600 (1).
Den 8sten Mei maakten Hunne Hoog Mogenden in een manifest de
redenen bekend eener oorlogsverklaring aan den koning van Frankrijk
en aan zijn kleinzoon Filips van Anjou, met de bepaling, dat zij zeven
dagen later, gelijktijdig met die van Groot-Brittannië en den keizer,
zou worden afgekondigd. Reeds op 11 April was de provinciën verzocht
hare ingezetenen van „de apparente rupture te waerschouwen", terwijl
een naar Wesel gezonden deputatie koning Frederik I van Pruisen
opmerkzaam maakte „dat de wederzijts interessen van Staat en Religie
de vrundtschap ende goede correspondentie tusschen Hoochst Gedachte
„Sijne Majesteijt ende desen Staat in dese conjuncture meer als oyt noot-
„saekelyck maken". Enkele dagen na de afkondiging verlieten de Spaan-
sche gezant Francisco Bernardo de Quiros en de Fransche resident
Barré 's-Gravenhage, en kreeg me. Jan Yroesen, zaakgelastigde aan
het Fransche Hof aanzegging om „met zeer veel beleefftheyt" te ver
trekken. Pas op 3 Juli volgden de Fransch-Spaansche oorlogsverklaringen
aan den keizer, Groot-Brittannië en de Republiekze werden den 22sten
te Brussel door den markies van Bedmar afgekondigd (2).
De wederzijdsche strijdkrachten en hulpbronnen waren zeer verschil
lend. De geallieerden misten een hoofd, dat alle zaken regelde. Bovendien
kon geen enkel lid zich op zelfstandigheid beroemen: Groot-Brittannië
was afhankelijk van het Parlement, Hunne Hoog Mogenden van zeven
souvereine provinciën, Duitschland kon zich niet boven verdeeldheid
(1) Res. S.G. 1, 12 April, Seer. Res. S.G. 4, 13, 19 April 1702.
(2) Seer. Res. S.G. 11, 14, 17 April, Res. S.G. 13 April, 8, 20, 30 Mei, 2 Juni, G.P.B. V 315
(manifest van 8 Mei), Pamfletten 14760, 14767 en 14769. De oorlogsverklaring van den
keizer geschiedde pas 21 Februari 1703.