179 verheffen. Hoe geheel anders bij de tegenpartij, die te gehoorzamen had aan één wil, aan één wet. Frankrijk was het machtigste rijk ter wereld. Sinds de dagen van Frans I en van Karel Y had het zijn gebied door inlijvingen aan alle zijden uitgebreid: door die van Roussillon en Conflans tot aan de Spaansche grenzen; door die van Breisach, het Sundgou, het landgraafschap van den Elzas met Straatsburg en een groot deel van Lotharingen tot aan den Rijn, met vrijen toegang tot Zwaben en den Donau; door die van Thionville, Montmedy en Damvillers tot aan het aartsstift van Trier; door die van geheel Artois met groote deelen van Luxemburg Henegouwen en Vlaanderen, met magtige steden als Kamerijk, Valenciennes, Condé, Douay, Doornik, Rijssel, Yperen, Aire, St. Omer en Abrecht om van Duinkerken te zwijgen tot ver in het noorden. Thans vloeiden alle hulpbronnen van de Spaansche monarchie met hare overzeesche bezittingen Frankrijk toe. Het Zuid-Nederlandsche leger was door de ordonnantie van 10 April met hare 241 artikelen geor ganiseerd in 6 Spaansche-, 3 Italiaansche en 27 Waalsche-, te samen 36 regimenten infanterie, die Spanje echter onmogelijk kon betalen. Het verval van dit eenmaal zoo machtige rijk viel toe te schrijven aan „onbevolcktheyt, beslommeringh der Finantien en algemeene indolentie „en onachtsaemheyt der onderdanen, niet alleen in oorloghssaecken, „maer oock in andere middelen, die gewoon zijn aan Rycken en Staten „Vermoogen, aan de Onderdanen en Ingesetenen Ryckdommen toe te „brengendogh t welck al begost heeft een andere gedaente aen te nemen, „sedert dat een Fransch Prins die Troon bekleet heeft, en met denselven „oock aldaer te gelijck zijn ingevoert de Fransche despotique maximes „en wijze van Regeeringhe". Frankrijk vond in de Spaansche gebieden een nagenoeg onuitputtelijke bron van recruteering. Edoch ging alles niet zoo als Lodewijk XIV wel wenschte: de Republiek der Vereenigde Nederlanden was aan den overheerscher gewaagd, zij 't met inspanning boven hare krachten en wel in die mate, dat na afloop van den Spaan- schen successie-oorlog haar rol als groote mogendheid tot de geschie denis behoorde. Frankrijk kon door den oorlog niet aan een algemeene verarming ontkomen, doch hoe zeer „beklemt, soo dient niet geomitteert, „maer ernstighlijck en byna gedurighlijck acht gegeven, hoe facil het „aan die Kroon is, bij relachement of respiratie van hare lasten, in 't korte „sigh te herstellen" (1). (1) De aangehaalde zinnen zijn ontleend aan de generale petitie tot den staat van oorlog voor het jaar 1711, de inlijvingen bij Frankrijk uit dito voor 1707.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 193