A. DE GENERALE PETITIËN
Het overgaan in Engelschen dienst en betaling van een groot deel
der expeditionnaire troepen gaf wel is waar een tamelijk voordeel, maar
het leger, dat achterbleef, moest door recruteering en overneming van
vreemde militie een aanzienlijke uitbreiding ondergaan. De extra ordinaris
staat van oorlog van 5 October 1688 beliep 470.063-13-7 voor recrutee
ring van '22 ruiters bij 66 compagnieën, van 31 dragonders bij 8 com
pagnieën en van 16 infanteristen bij 513 compagnieën (1), benevens voor
in dienstneming van a: ruiters van Wurtemberg 18, van Brandenburg
12-, van Hessen-kassei 10-, van Cell en Wolfenbuttel 8 compagnieën;
bdragonders van Hessen-Kassei 6-, van Cell en Wolfenbuttel 4 compag
nieën; c: voetvolk van Brandenburg 44-, van Cell en Wolfenbuttel 30-,
van Hessen-Kassei 12 compagnieën. De ordinaris staat van 779.622-10-
10 kon daarentegen, zooals nader zal blijken, ontheven worden van
180.822-17-7|j. Deze voordeelige post wenschte de Raad van State
voor verschillende doeleinden te bestemmen, zijnde een yerdeeling over de
bondgenooten naar elks quote uitgesloten, omdat met de repartitie der
expeditionnaire troepen geen rekening was gehouden. Doch Friesland ver
zette zich daartegen, onder bedreiging van het onbetaald laten van eenige
compagnieën (2).
Staten van oorlog voor 1689
De Raad van State meende de indiening van de in het najaar van 1688
ontworpen generale petitie voor het volgende jaar te moeten uitrekken,
totdat de afwezige prins van Oranje van zijn inzichten had doen blijken (3).
Toen de prins tot koning van Engeland was uitgeroepen, werden op 18
April 1689 de petitie en bijbehoorende staten van oorlog aan Hunne Hoog
Mogenden aangeboden. De Raad oordeelde in de petitie: „Considererende
de tegenwoordige periculeuse en becommerlycke constitutie van tegen-
„woordigen tijt, waerinne de gantsche Wereldt niet alleen in bewegingen
„en Combustie is, maer insonderheijt de naeburen, jae selfs eenige Inge
zetenen van desen Staet in den voorleden winter den Brandt van hare
huysen, verwoestinge van Landen en Steden en andere ongemacken die
„een vvantlijcke, violente ja Barbarische invasie medebrengt, moeten
„uytstaen, waar op dan de declaratie van oorlogh tegens desen Staet van
(1) De werving van 8000 man, vermeld op bladzijde 121 van Deel VI.
(2) Res. R. v. St. 14 November 1689.
(3) Res. R. v. St. 26 December, Res. S.G. 27 December 1688.