186 10.828-18-2 van Brandenburg), 1 regiment Schotten en 3 regimenten Engelschen, alle van 12 compagnieën ad 55 man129.804- 3-92/7 Zeeland: gardes du corps van 197 ruiters, 1 compag nie van 52 ruiters, 1 regiment (graaf Walrad van Nassau Sarbrucken-Ottweiler) en 1 regi ment Engelschen, elk van 12 compagnieën ad 55 man23.493- l-2z/3 Utrecht: 1 compagnie van 52 ruiters1.841-19-1 (1) Friesland: 2 compagnieën van 52 ruiters2.683-18-2 Overijssel2 compagnieën van 52 ruiters, 1 regiment (Gustaaf Carlson) van 12 compagnieën ad 55 man10.828-18-2 Drente: 1 compagnie van 52 ruiters1.341-19-1 180.822-17-72o/21 Zooals gezegd, was bij de samenstelling geen rekening gehouden met de quote-verdeeling, zoodat, ter voorkoming van byzondere bevoordeeling, een onderlinge liquidatie moest volgen. De „Liquidatie over 't geen de „provinciën respectivelyk proffiteren soo wegens de troepen van Staet in „Engeland militerende als wegens de supplementaire geldposten op den „ordinaris en extra ordinaris staaten van oorlogh" moest voortaan elk jaar het evenwicht herstellen door tydelijk overbrengen van verschillende posten ter repartitie van LTtrecht en Friesland op de andere provinciën. Volgens de liquidatie van 1691 kwamen van Utrecht, ten laste van Gelderland de hoofdtraktementen van een kolonel en een majoor, van Overyssel 3 compagnieën Hessen: van Friesland, ten laste van Holland 12-, van Zeeland 3-, van Groningen 4 compagnieën Zweden. De liquidaties van volgende jaren vertoonden geringe afwijkingen. Staten van oorlog voor 1691 Ten opzichte van het beheer der compagnieën richtte de Raad in de petitie van 14 Februari 1691 aan de provinciën het „serieus versoeck dat „alsoo in rijen ende gelederen met effective combattanten mogen werden „aangenomen ende door prompte betaling in goede discipline militaire „gehouden sonder door separate cassatie ofte conniventie de Crygs- „magt van den Staat te verswacken, veel min geheele compagnieën te „voet ende te paerde ongeworven te laten" waaruit viel af te leiden aan welke onduldbare handelingen sommige provinciën zich schuldig maakten. (1) Op de staten voor 1694 en verder komt Utrecht voor ten bedrage van 1.641-19-1.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 200