193
„selve soo wijnig bevlijtigen als of het Land met bloote woorden en reso-
„lutien te houden was", voorts de Staten van Friesland ,,ist' mogelijk
„te bewegen tot het concurreeren met haar bondgenooten int'stuck van de
„nieuwe werving, sonder sig in dien deele langer te onttrekken de gemeene
„defensie in een tijd als dese". Nog op twee zaken vestigde de Raad ernstig
de aandachthandhaving der sterkte, gepaard aan gerede en volle betaling,
zoomede van de 8 man extra als premie voor de kapiteins.
Summa grossa: 830.426-7-9 1.111.555-18-8 1.941.982-6-5.
Bij hunne antwoorden opperden de provinciën allerlei bezwaren en op
merkingen, met Friesland en Groningen aan het hoofd. Friesland weigerde
aanneming van 3 compagnieën ruiters van Arco, het regiment te voet van
Schlippenbach en twee subsidie-bataljons, La Motte en Holstein-Gottorf;
de Raad gaf o.a. te verstaan „dat ingevalle deselve omtrent de betalinge
„van het Battaillon van Gottorp op haar Provincie gestelt als nogh
„eenige bedencke soude mogen dragen, hetselve immers geen plaetse kan
hebben ten aansien „van het Battaillon van La Motte, mede op hare pro
vincie gerepartieert, naerdien het selve bij liaer consent op den staat van
„oorlogh is aangenomen, sonder eenige reserve ofte limitatie"; nu de Sta
ten van „die hare maxime" afwijken ,kon langer niet worden beweerd, dat
zij de consenten steeds voldeden. Groningen consenteerde eveneens, maar
betaalde geenszins „als off het selve een saecke was die haer niet aan-
gongh, naer dat sij bij haer consenten op de staten van oorlogh hebben te
„kennen gegeven, dat sij geen gereede middelen aan de handt hebbende
„om de gerequireerde betalingen te doen". Onder dergelijke omstandighe
den mocht het vinden van een oplossing voor geregelde afbetalingen tot
de onmogelijkheden belmoren. Met Zijn Majesteit werd in den Raad „in't
brede gedelibereert so over den toestand van de financien en van de Gene
raliteit, als over het stuk van de fortificatiën sonder dat echter over het
„een of ander eenige finale resolutien zijn gevallen". (1).
Staten van oorlog voor 1696.
De petitie van 10 October 1695 voor het volgende jaar gaf te kennen,
dat door de verovering van Namen, de Republiek tegen vijandelijke in
vallen was verzekerd, de band tusschen de geallieerden hechter geworden,
derhalve de hoop gevoed mocht worden om den oorlog op een gewenschte
wijze te beëindigen. Om dit laatste te bereiken, bleven dezelfde machts
middelen te water en te land noodig als in het loopende jaar ,'t Ware te
wenschen, dat vorige generale en particuliere petitiën meerderen ingang
hadden gevonden en dat de provinciën door het voldoen der consenten
blijken hadden gegeven „van hun iever voor den dienst der gemeene saak".
De Raad had groote schulden moeten maken, terwijl nog overbleven „veel
„krijtende schulden, die het credit van 't land ten uytterste krenken en 't
(1) Res. S.G. 7 Januari, 1 Februari, 9 Mei, Res. R. v. St. 26 Mei 1695.
VII
13