194
„gesugt van weduwen en weesen doen ten hemel opgaan". De bondgenoten
moesten de posten voor fortificatiën en magazijnen geenszins besteden
aan zaken „die nergens anders toe schijnen te dienen dan om aan de pro
vinciën gelegentlieid te geven om door het inhouden derselve malkander
„te benadeelen betreffende de fortificatiën diende men indachtig te zijn,
dat zij meerendeels gemaakt waren in een tijd van geheel andere belege-
rmgswijze, terwijl de stapelmagazijnen behoorden voorzien te zijn van het
noodige geschut met affuiten, munitie en allerhande oorlogstuig. Bij den
vorigen staat van oorlog was zorg gedragen voor de betaling van vuur
werkers, kanonniers en eenige onderofficieren van de artillerie, te voren
betaald uit de legerlasten, die „om beter te zeggen onbetaald bleven, om
dat men se met ordonnantiën uyt de legerlasten afwees". Thans waren
op den ordinaris staat eenige ingenieurs gebracht: „luyden die van sonder-
..linge dienst in t'veld zijn, 't zij men 't leger verschanssen moet, of belege
ringen onderneemten waar van er voor de Stad en 't Casteel van Namen
„na proportie meer gesneuvelden gequetst zijn dan van eenige soort van
„menschen die men in t beleg gebruyckt heeft"voorts op den extra staat
a 60 ingenieurs, te weten 4 directeurs van approches, 40 ingenieurs op
geheele en 16 op halve gage samen tegen 4500 ter maand, een bedrag
wel is waar beneden hunne vroegere daggelden, doch deze bleven immer
onbetaaldb de verhoogde soldij voor de Zwitsers ad 4.093-7-5, als ge
volg dat aan zekere verplichte kortingen was voldaan. Daarentegen was
de soldij van 6 compagnieën ruiters 3 van Saksen-Meiningen en 3 van
Arco en van de 12 compagnieën infanterie van Schlippenbach uit den
extra staat weggelaten.
Summa grossa 846.098-17-9 1.112.000-7-10 1.958.099-5-7.
De Staten van Friesland consenteerden in de werving van 1200 Zwit
sers. Zij hadden, in plaats van compagnieën van Arco en Schlippenbach,
een regimentsstaf en 6 compagnieën Zwitsers op hunne repartitie gekregen
„zijnde haer Edele Mog. quote in het gene nogh deficieert aen derselver
„consent in de wervinge der bewuste vyffthien duysent man" (1).
Prinses Albertina Agnes van Oranje, douairière prins Willem Fre-
debik, overleed 24 Mei 1696. Uit een resolutie der Staten van Friesland
dd. 24 Februari 1697 bleek, dat zij voor het aan de prinses toekomende
jaargeld de soldij bestemden van ongeworven gelaten compagnieën: de
uitkeering werd betaald tot en met de sterfmaand.
Staten van oorlog voor 1697
De Baad van State stelde zich voor, dat de nieuwe staat van oorlog
„so veel doenlijk geschikt en geaccommodeert sal werden na „de consi
deration van de provinciën. In de petitie dd. 13 October 1696 deed de
Baad uitkomen, dat de vijand niet veel had ondernomen, terwijl de over-
(1) Res. R.v.St. 10 October, Res. S. G. 27 Becember 1695.