196 teerde in de staten van oorlog, de legerlasten, de extra equipage en in de petitie voor de fourage-magasijnen „in vast vertrouwen ende verwachtinge „dat de andere Bondgenoten met gelijke cordaatheijt op het spoedigste «gelijke consenten sullen dragen, ende nevens haar, haar ten uytersten „evertuere" (1). In December herinnerden Hunne Hoog Mogenden aan de in 1682 door zes provinciën afgelegde belofte om de West-Indische Compagnie gelde lijk te ondersteunen met de gage van één man per compagnie infanterie: de zoogenaamde „man voor Suriname (2). ïjf van de zes provinciën waren in de betalinge boven mate „defectueus" gebleven; hare schulden beliepen over het tijdvak van 1 Januari 1683 tot ultimo December 1695 242.030, volgenderwijs verdeeld Schuld per Schuld over Afbetaald Bleef Gelderland jaar het tijdvak schuldig 3.960 51.480 nihil 51.480 Zeeland 6.210 80.730 nihil 80.730 Utrecht 4.280 54.990 12.690 42.300 Overijsel 2.160 28.080 2.160 25.920 Groningen 4.320 56.160 14.560 41.600 242.030 Hunne Hoog Mogenden verzochten de medewerking van Friesland ten opzichte van de West-Indische compagnie; maar de Staten dezer provin cie bleven bij hunne weigering van 1682 „dewijle het Haar Ed. Mog. seer „onreedehjk te voren komt, dat hare Provincie zoude contribueren tot „behoud van een colonie waar zij part noch deel aan hebben, waarvan de profijten „eeniglyck specteeren een societeyt, die Haer Ed. Mog. nooit „hebben geapprobeerd of erkent en die bij gelegentheyd aan de commercie „van hare onderdanen alle hinder en schade toebrengt" (3). Staat van oorlog voor 1698 Friesland ging reeds geruimen tijd vóór den vrede er toe over om eigen machtig de militie te verminderen. Indertijd was de compagnie gardes du corps (130 paarden) vermeerderd met 53 paarden eener compagnie van den ordinaris staat van oorlog en 75 paarden eener compagnie van den extra- ordmansstaat, waardoor de sterkte was opgevoerd tot 258 paarden. In lebiuaii 1697 verminderden de Staten de compagnie gardes du corps tot 206 paarden, de 24 compagnieën gardes te voet van 90- en de gewone compagnieën van 11 tot 69 hoofden, alzoo een „seperate reductie, stry- „digh met de gronden ende ordre van Begeringe", ten nadeele van de „„bondgenooten (4). (1) Res. S.G. 30 October 1696. (2) Zie (leel VI bladzijde 333. (3) Res. S.G. 20 December 1696, Res. Friesl. 17 Februari 1697. (1) Res. Friesl. 24 Februari, Res. S.G. 5 April 1697.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 210