201 Kort na verzending van de generale petitie, kwamen Hunne Hoog Mogenden tot de wetenschap van het ontslag, reeds door Friesland ge geven aan alle compagnieën van den nog geldenden extra-ordinaris staat van oorlog. Zij onderstelden, dat dit niet zou volbracht zijn, als Friesland geweten had „dat Syne Majesteijt van Groot-Brittannië en de de Raadt „van State, om te gemoet te komen aan de manier van betalingen der „soldijen, gerecipieert in de finantie van de provincie van Vrieslandt, ende „aan hare convenientie omtrent de bestellinge der militaire ambten, den „staat van oorlogh voor het aanstaande jaar 1698 geredresseert hebben „zoodanig, dat de hooggemelde provincie van Vrieslandt verre beneden „de helfte van hare quote aangeslagen xs in de ses duysent Switsers, de- „welcke de respective Bondgenoten versogt syn aan te houden boven „de ordinaris militie van den Staat, latende daartegens de besoldinge van- „de hooggemelde heeren Staten eenige Nederlantsche compagnieën de- „welcke andersints hadden moeten gelicentieerd werden, ende in tegen- „deel zooveel verminderende het getal derzelver op andere provinciën, „als die boven hare quote sullen geslagen zijn met soldijen van de Swit- „sers, ende in eenige andere posten van minder belangh, dat hetselve „klaar ende onwederspreeckelijck sullende consteren uyt het sommier „vande Staat van oorlogh, hetwelcke daarnevens aan de hooggemelde „heeren Staten zal werden toegezonden". In werkelijkheid waren de staten van Friesland niet enkel overgegaan tot cassatie, evenzeer tot reductie; de compagnie gardes der corps was verminderd tot 50 ruiters in rijen en gelederen, met bepaling dat „de dertigh overige paarden werden geem- „ployeerd tot hoedinge vande onkosten vande prima plana der voorschr. „compagnie op aandrang van Hunne Hoog Mogenden herriepen zij de casseering van de compagniën der ritmeesters Frans Menne van Eminga, Sijbrand de Schepper en Frederik van Grovestins, doch weigerden de herstelling der compagnie van ritmeester Dirk Helmich van Voorst „apparentelyck omdat deselve oordeelden met het onderhoud van dese „laatste compagnie te veel en boven haer quote beswaert te sullen zijn" ondanks, dat de cassatie van 11 December ten behoeve van gereformeer de officieren voldoende voordeelen opleverde. Op den nieuwen staat van oorlog misten de Staten van Friesland de traktementen van den overste en den majoor van het regiment des erfstadhouders, die wel op den ver vallen extra staat voorkwamen „alsoo geapprobeert en erkent" waren; zij verlangden hierover voldoening, evenzeer in de steeds door hen gewei gerde posten voor de West-Indische Compagnie en de kolonie Suriname: zoo neen, dan namen zij „de vrijheijt om sich omtrent het verledene en het „tegenwoordige zelve te regt-en" (1). De Staten van Groningen wilden op het verzoek van Hunne Hoog Mogenden wel de cassatie der compagnie dragonders van Jean Francois Carré, den voormaligen partijganger, ongedaan maken, doch verklaarden (1) Res. S.G. 19 November, 13 December, Res. ï'riesl. 27 November 1B97, Res. S.G. 8 Fe bruari. 16 Juni, 13 October. Res. Friesl. 25 Februari 1698.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 215