202 zich tevens, wegens den duren tijd, overstromingen en andere tegenspoe den, onmachtig om meer militie te betalen en hoogere lasten te dragen dan vóór den aanvang van den laatsten oorlog het geval waszij wezen dus de op hunne repartitie gebrachte 10 compagnieën van kolonel Tobias Reyn- haed en 2 compagnieën van het regiment Oxenstierna onherroepelijk af. Te vergeefs zonden Hunne Hoog Mogenden gedeputeerden om de Edel Mogenden tot andere gedachten te brengen. De afgewezen compagnieën gingen een donkere toekomst van geldgebrek en „onvermijdelijcke deser tie te gemoet. Enkele malen verleende de Raad van State voorloopige crediten (1). Staat van ooklog voob 1699 In December 1697 stelde het parlement een legersterkte vast voor Enge land van 7000-, voor Ierland van 12000 man, onder bepaling dat alle de sedert 29 September 1688 aangenomen troepen moesten worden af gedankt, de in dienst blijvende korpsen uitsluitend uit geboren Engelschen zijn samengesteld. Dientengevolge kwamen al terstond de ordinaris regi menten infanterie en cavalerie van de Staatsche expeditie-troepen door opneming in den staat van oorlog voor 1698 weder ten laste van de Repu bliek. Onder deze korpsen behoorden 8 regimenten Engelschen en 8 regi menten Schotten; koning Willem verving ze evenwel door 6 regimenten van de Schotsche natie, welke gerepatrieerd werdenhet regiment Lauder op Gelderland, de regimenten Colyear, Ferguson, Strathnaver en Mackay op Holland, Hamilton op Zeeland. De betaling der compagnieën geschiedde als vroeger tegen 919-1-7 ten 42 dagen, met dien verstande dat, ter wille eener geschikte quote-verdeeling, de compagnieën op Zeeland werden uitgetrokken tegen 993-4-10, moetende het verschil ad 74-3-3 worden afgedragen, elk de helft, aan de regimenten Lauder en Mackay, welker compagnieën geboekt waren op den ordinaris voet van 882 (2). Alle pogingen van den koning om zijne Nederlandsche garde-korpsen in Britschen dienst te laten blijven, stuitten af op den onwil van het par lement. In 1698 kwamen de garde-dragonders van generaal-majoor A. van Eppinger weder in Staatschen dienst, het volgende jaar de gardes du corps, de gardes te paard en te voet, waarvoor, om de lasten niet grooter te maken, andere korpsen moesten worden afgedankt. De generale petitie van 23 November 1698, behoorende bij den staat van oorlog voor 1699, deed voorzien, dat de vrede niet lang zou bewaard blij ven: ,,'t waar te wenschen dat de Saaken vande wereld soo gelukkige keer genomen hadden met het sluiten van generale vreede, dat een volkomen „rust en veiligheid gevolgd waaren op al de oorlogskommeren en dat men „niet genoodsaakt was een jaar na 't sluiten vande vreede het te laaten (1) Res. S.G. 19 November 1697, Res. R. v. St. 4, 10 Maart, 6 September, 31 October' Res. S.G. 13 Januari, 3, 7 April, 4, 5, 12, 16, 19 September, 21, 29 October, 4-6, 22 November' 17 December 1698. (2) Res. R. v. St. 12, 27 December 1697.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 216