224
„en seer beswaarlijk haer compagnieën connen in staat houden, eeniger
„maaten te soulageren ente verhoeden de seeckere ruine vande Infanterye
„die den Eaad tot haar leetweesen moeste seggen op verre nae niet te
„wesen in soo goede staet wegens de armoede der officieren als voor dese"
meende men op te lossen door het verleenen van „douceurs"400 per
compagnie infanterie van de eigen militie, 600 voor elke compagnie van
de gardes te voet en van de drie regimenten mariniers, vermeerderd boven
dien met 200 voor de compagnieën uit de Spaansche Nederlanden, Vlaan
deren en langs de Schelde, eindelijk 800 voor de compagnieën van het
regiment Reynhard, welke „door wanbetalinge boven andere veel hebben
„geleden". De compagnieën te Emden en de gardes van Friesland en
Groningen ontvingen geen douceurs „als niet gerecruteerd hebbende en
aan ongemeene desertie zijnde subject geweest" (1).
Het verlies van paarden werd vergoed met 60 rijksdaalders voor een
ruiter-, met 45 rijksdaalders voor een dragonderpaard (2).
e. Monstering
Geregelde monstering diende „tot voorkominge van alle frauden in het
„compleet houden vande compagnien", mede tot onderzoek van de be
wapening en monteering. De monstercommissaris had het recht om in
hetzelfde garnizoen alle compagnieën van verschillende repartitie te mon
steren, waarbij menigmaal vele misbruiken aan het licht kwamen. Zoo
konden 3 Friesche compagnieën, die in 1694 te Bonn in garnisoen lagen,
te samen geen 120 man onder de wapenen brengen, terwijl de sterkte 3
maal 79 moest bedragen. Van een compagnie Zweden, mede van de Frie
sche repartitie, was de kapitein afwezig, de luitenant ziek, de vendrig op
reis, de rest tot op nauwlijks 30 man verlopen (3). Alles een gevolg van
wanbetaling.
De monstercommissaris Hendrik van Bilderbeek bevond bij een te
Bonn gehouden monstering, dat de kapitein Gerrit Willem Doys nog
nimmer bij zijn compagnie aanwezig was geweestonder de wapenen kwa
men 1 luitenant, 1 sergeant, 1 tamboer en 32 soldaten, terwijl 1 vendrig,
1 sergeant, 1 korporaal, 1 tamboer en 7 soldaten zoogenaamd met verlof
naar Meurs waren. Van het regiment Zweden van kolonel Knorring ver
scheen de compagnie van kapitein Sebastiaan Sann met 1 vendrig, 2
sergeanten, 2 tamboers en 35 man; 1 luitenant en 13 man waren naar
Maastricht, 3 man met verlof, 2 man ziek; de kapitein zelf, die „over-
„eenigh geleden ongelijck was geraeckt in querel met eenen Garbergii,
„Ceur-Ceulse commandant binnen Bonn voornoemt, soodanigh dat zij in
„een rencontre den anderen hadden geattacqueerdt en handtgemeen ge
worden, sonder dat egter een van beyde eenige quetsure hadde ontfangen"
(1) Res. R. v. St. 10 Maart, Res. S.G. 11, 11 Maart 1702.
(2) Res. R. v. St. 13 Mei 1702.
(3) Res. R. v. St. 24 November 1693. 1 Februari, 28 Mei, 30 Juli 1694.