10 Andries tot Woudrichem en verder tot Dordrechthet moest op kosten van de Unie door ingezetenen van Holland en Gelderland verricht worden (1). Holland achtte 't noodig, met het oog op de strenge vorst en zoolang de werving van de 8000 man infanterie niet was voltooid, om voor onge veer drie maanden 5000 waardgelders aan te nemen, die de frontieren konden bezetten en de militie in sommige garnizoensplaatsen vrijmaken. Behalve Holland, gaven Utrecht en Friesland hunne toestemming, Zeeland voor zooverre, als de door die provincie extra aangenomen boots gezellen in plaats van waardgelders mochten gelden. Amsterdam vond 3000 waardgelders als aandeel van Holland te gering en wenschte het aantal tot 0000 te zien opgevoerd, waarop de Staten der provincie aan de stedelijke regeeringen opdroegen om haren burgers te gelasten zich voor oproep gereed te houden. Gorinchem wilde bovendien de platte landers bestemmen voor rivierbewaking. Op stuk van zaken vertrokken uit Holland slechts vier compagnieën waardgelders naar plaatsen ten Zuiden der rivieren: Willemstad en Heusden. De waardgelders van Hol land werden op '21 April afgedankt, doch de 2 compagnieën te Heusden eerst op 3 Mei (2). Waldeck verklaarde zich met waardgelders wel te kunnen behelpen, vooral als gewapende boeren de toegangen tot de frontieren konden be zetten, zooals in Drente plaats vond. Evenwel ontbrak 't bij de bondge- nooten te eenenrnale aan samenwerking bij het treffen van maatregelen, zoodat een groot deel van het leger moest bijspringen. Overigens toog men ijverig aan het verbeteren of herstellen van verdedigingswerken; de wallen van Nijmegen werden met niet minder dan 72 nieuwe geschut- beddingen voorzien. Alle militairen moesten zich naar hunne garnizoenen hegeven, de officieren onder bedreiging met ontslag, de minderen met, lijfstraffen. Een klein korps nabij den Neder-Rijn en den IJssel moest zoolang de vorst aanhield, in samenwerking met Brandenburgsche troepen alle vijandelijke invallen tegengaan. De meeste frontiersteden ontvingen meer garnizoen. De Staten van Zeeland onderhielden tot in September 70 pas aangeworven bootsgezellen ter bediening van rolpaarden in Staats- Ylaanderen. Sas van Gent zag de bezetting zoodanig vermeerderen, dat 500 soldaten wegens gebrek aan barakken bij de burgers moesten worden gehuisvest. Friesland weigerde een verzoek der Staten-Generaal om militie Drente om „uitschot" naar Coevorden te zenden; doch de Staten van Groningen voorzagen Coevorden en Bourtange zoowel van meer garnizoen, als van ammunitie, terwijl zij 3 compagnieën ruiters naar Zutphen zonden (3). j (1) Res. S.G. 7 Januari, Res. R. v. St. 13, 18 Januari 1689. (2) Res. H. 4, 7, 13, 15 Januari, 7, 26 April, Res. S.G. 6, 11, 19, 20 Januari 1689. Zie Aan- teekening N° 5. (3) Res. S.G. 3-5, 10, 12, 14, 20 Januari. 5, 12 Februari, Seer. Res. S.G. 27 Januari Res. R. v. St. 15, 18 Januari, 15, 25 Februari, Res. Zeeland 3 September 1689. Uitschot uit gekozen burgers, die het best bewapend waren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 24