11
Ad b.
Voorziening van de magazijnen baarde groote zorgen. Gedurende de
oorlogsjaren waren Antonio Alvarez Machado en Jacob Pereyra
de voornaamste leveranciers van levensmiddelen, wagens en paarden.
Uitvoer van deze zaken en van krijgsbehoeften was „seer strict" verboden.
In het voorjaar waren brood- en andere soorten wagens niet voorhanden
,,uyt manquement vande betaelinge vande beloofde avance". Door
ondervinding wijs geworden, hadden de aannemers vooruitbetaling be
dongen, aan welke verplichting de Raad van State slechts gebrekkig
kon voldoen: de consenten van Gelderland, Zeeland, Friesland en Gro
ningen in de petities van 1688 ad 600.000 en van 1689 ad 1.500.000,
beide voor legerlasten, lieten nog steeds op zich wachten; Utrecht en
Overijssel hadden wel geconsenteerd, doch nog niets afgedragen; Gro
ningen was zelfs groote sommen voor de legerlasten over de jaren 1679
tot 1688 schuldig. De meeste „defectueuse" provinciën beweerden „als
off bij deselve groote sommen van penningen souden sijn uijtgegeven,
,,die haer op de legerlasten souden moeten valideren", doch op de vraag
naar „rekenbare documenten" bleven zij het antwoord schuldig, waaruit
te begrijpen viel „dat het voorsz. voorgeven meer dient om daer door het
„manquement van betalinge wat te verbergen". Een nodig geachte leve
ring van 200 ammunitie-wagens en 400 tochtpaarden moest noodge
dwongen op de helft worden verminderdzulk een wagen kostte 4-5
daags aan huur; de 100 wagens vorderden dus voor vijf maanden een som
van 650.250. Het gevolg was, dat voor de ruiterij voorloopig geen
wagens beschikbaar waren. Gebrek aan wagens, in 't bijzonder voor de
treinen, den geneeskundigen dienst en den generalen staf, was oorzaak,
dat het leger in Mei „moest blijven stil liggen ende niet con in actie ge
bracht werden tot „seer naerdelige praejuditie van den Staet". De gene
raals verzochten vergeefs om de hun wegens gemis van bagagewagens
toekomende vergoeding „niet in ordonnantie maer in effective betalinge"
te mogen ontvangen (1).
Ad c.
Gedeputeerden van Hunne Hoog Mogenden beraadslaagden in het
begin van 1689 met den vorst van Waldeck en Brandenburgsche minis
ters over de te treffen maatregelen. Ter verzekering van Wesel voor een
mogelijke belegering, kwam men overeen om het garnizoen te vergrooten
tot ongeveer 5000 man, waaronder 800 beredenen. In de Zuidelijke Neder
landen waren de Spaansche strijdkrachten onvoldoende om ongestoord
de gevolgen van de Fransche oorlogsverklaring af te wachten; de land
voogd don Francisco Antonio d'AouRTO, markies van Guastanaga,
drong bij Hunne Hoog Mogenden aan op hulptroepen, zoowel om som
mige garnizoenen te versterken, als om cavalerie en dragonders vrij van
(1) Res. R. v. St. 5, 6, 8 Januari, 22 Februari, 28 Juli, Res. S.G. 11, 18 Februari, 1. 4 Maart,
4 April, 24, 28 Mei, Adv. R. v. St. 3 September 1689.