12 garnizoensdienst te maken. Dientengevolge kreeg Waldeck machtiging om troepen naar Namen, desgewenscht ook naar Damme, te zenden, terwijl generaal-majoor Johan Theobald Metzger van Weybnom verder te verleenen ondersteuning met Guastanaga had te bespreken. Voorts stelde Waldeck 2000 man infanterie, 1500 ruiters en 400 artillerie- paarden ter beschikking van prins Walrad van Nassau- Saarbrücken (Usingen), gouverneur van 's-Hertogenbosch, om deze troepen zoodanig op te stellen, dat de Brandenburgers op bekwame wijze ondersteund konden worden; in Mei konden ze naar hunne garnizoenen terugkeeren (1). Ter bevordering van het verkeer over de Maas en den Rijn kwamen of lagen reeds schipbruggen bij Grave en Schenkenschans; ter bewaking van laatstbedoelde brug zond de admiraliteit van Amsterdam twee uit leggers. De contrerolleur der artillerie Willem Meesters kon over 20.000 beschikken voor aanschaffing van behoeften (2). Ad d. Hoewel prins Willem in 1689 geen deel zou nemen aan de krijgs verrichtingen op het vaste land, wijdde hij toch alle zorgen aan het vroeg tijdig te velde kunnen brengen van het leger. Hunne Hoog Mogenden en de Raad van State wilden geen enkel gewichtig besluit nemen zonder 's konings „hoochwijs advies", vooral niet ten opzichte van de zeemacht, waarvan de koning hoopte dat ze die van Engeland zoude „surpasseren". Men kwam echter overeen om een vereenigde vloot uit te rusten van 80 schepen van oorlog en 10 fregatten, benevens een groot aantal kleinere vaartuigen, te samen bemand met 10572 koppen, waarvan voor rekening van de Republiek 30 schepen van oorlog, 4 fregatten en eenige kleinere vaartuigen, bemand naar verhouding (3). Het Britsche parlement erkende op 23 Februari de wettigheid van het onder de wapenen houden van een staand leger, waarin begrepen de Nederlandsche gardes du corps, gardes te paard en te voet, 27 compagnieën cavalerie, gardes dragonders, benevens de infanterie-regimenten van prins Albrecht Frederik van Brandenburg, graaf Walrad van Nassau- Saarbrücken (Ottweiler) en Gustaaf Carlson, graaf van Bornigh. De overblijvende expeditie-korpsen ontvingen op 1 Maart bevel tot terug keer naar de Republiek, waar zij door recruteering op gelijke sterkte met de aldaar aanwezige troepen moesten gebracht worden en waarvoor de koning 111.410 tot aanritsgeld medegaf. „Ter erkentenisse van haer „weldoen en gedragen onkosten in de laetste zeetocht" schonk het parle ment 600.000 sterling aan Hunne Hoog Mogenden; ook in den vervolge (1) Res. S.G. 3 Januari, Seer. Res. S.G. 9, 24, 27 Januari, 22 Februari, 15, 1,8 Maart, 25 April, Res. R. v. St. 18 Januari, 23 Maart, ingekomen Miss. 9 Mei, S.G. Lias loopende d.d. 2 April 1689. (2) Res. R. v. St. 5, 6, 15 Januari ,,Lyste vant gene gerequireert wert tot het maecken van „een groote schipbrug en by Schenkenschans", 11 Maart, 16 Mei, Res. S.G. 23, 25 Februari, 4 Maart 1689. (3) Res. S.G. 9 Maart 1689.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 26