A. OVERZICHT a. Algemeen Onder de voor den tocht naar Engeland bestemde 15 regimenten met 183 compagnieën behoorden 3 regimenten Engelschen en 3 regimenten Schotten, samen met 72 compagnieën. Het besluit tot uitbreiding van het wapen met 8000 man gaf Holland aanleiding tot de volgende voorstellen (1) Recrutering van de 72 compagnieën Engelschen en Schot ten met 16 man per compagnie1152 Verzoek tot terugkeer uit Engeland van 2 regimenten Ne derlanders, samen 20 compagnieën, deze eveneens te recru- teren met 16 man320 De 10 compagnieën van het regiment Holstein-Norburg, die voor een deel wegens onstuimig weer den overtocht niet konden volbrengen, evenzeer met 16 man te recruteren 160 Oprichting van 47 compagnieën met 11 officieren en 60 minderen, dienende om regimenten met minder dan 12 com pagnieën op dit getal te brengen3337 Oprichting van 3 regimenten van 12 compagnieën en 8 af zonderlijken compagnieën, elke compagnie met 11 officieren en 60 minderen3124 8093 man. Hoezeer Hunne Hoog Mogenden zich met deze regeling konden ver eenigen, was de uitvoering toch onmogelijk, omdat 5 regimenten uit Engeland waren teruggekeerd en 131 compagnieën in Engelschen dienst en betaling overgingendeze laatste behoorden tot de regimenten gardes van Zijn Hoogheid, prins Albrecht Erederik van Brandenburg, graaf Walrad van Nassau-Saarbrucken-Ottweiler, Carlson, benevens van de Engelschen en Schotten voornoemd. Men besloot nu om de compagnieën van 55 op 71 hoofden te brengen, doch de 82 compagnieën te Maastricht met 40 man meer, dus op 111 hoofden. Voorts tot oprichting van 91 compagnieën van 71 man, dienende tot formatie van 3 regimenten en het voltallig maken van de andere tot 12 compagnieën. De 3 nieuwe kolonels C. W. van Dedem, H. de Brauw en J. W. van Claubergen kozen voor de eerste maal hunne kapiteins, de regiments-kwartiermeesters en -provoosten, de 55 kapiteins hunne officieren. De nieuwe compagnieën moesten „uyt eenderhande couleur" gekleed zijn. (1) Res. S.G. 14, 15 Januari 1(189.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 293