'298
d. Zwitsers.
De compagnie Zwitsers, waarover sinds 1668 prins Willem Maurits
van Nassau-Siegen, aangenomen zoon van prins Johan Maurits, het
bevel voerde, was ingedeeld bij het regiment, hetwelck van 1673 tot 1684
zijn naam voerde, en bleef daarbij onder de latere opvolgers, als Rutger
van Haersolte (1684-1701) en Coenraad Ranck (1701-1712). Bij
resolutie van Friesland van 27 Mei 1691 ging de compagnie over op 's prin
sen tweeden zoon Karel Lodewijk Hendrik (6. 17 Maart 1682; O. 18
October 1694), bij die van '27 November 1695 op prins Johan Willem
Friso.
De compagnie „Guardes Switzers" of, sinds 1689, Hellebardiers van
Zijne Majesteit had graaf Johan Frederik van Dohna Ferassières tot
commandant (1). Bij den dood des konings was haar taak geëindigd en
ontbond Holland het korps met ingang van 1 Januari 1708, onder bepaling
dat de manschappen zouden worden geappointeerd of wel zooveel doenlijk
ondergestoken bij de Zwitsersche regimenten, die sinds 1693 deel uit
maakten van bet Staatsche leger (2). In de petitie tot den Staat van
oorlog voor 1703 gaf de Raad van State als toelichting: „wy spreeken niet
„van de Guardes Switzers, die hoogstgedacbte Syne Majesteyd heeft
„gehad, omdat die nooyt geweest is tot laste van de Unie, en ons ook
„nooijt is gebleeken, dat om deselve te vervullen, andere compagnieën
„of lasten, èf met onderhouden en gedragen óf aangeweesen souden zyn,
„maar dat deselve is betaald, en geconsidereert als eene particuliere huis-
„last van de provincie van Hollandt".
De noodzakelijke legeruitbreiding in het begin van den negenjarigen
oorlog deed Hunne Hoog Mogenden het oog slaan op de krijgshaftige
Zwitsersche natie, wier zonen bij voorkeur in Franschen dienst traden.
Er vertoonden zich teekenen, dat de vriendschap voor Frankrijk uit
verschillende oorzaken begon te tanen, als de eindelooze veroverings
zucht van Lodewijk XIV, de inlijving van het graafschap Bourgondië
en van de bevriende stad Straatsburg, het versterken van het nabij Basel
gelegen Huningen, de bedreiging van Genève, het laten deelnemen door
Zwitsers aan de oorlogen tegen Duitschland en de Republiek, eindelijk
hetgeen vooral bij de protestantsche kantons woog de herroeping van
het edict van Nantes, de onmenschelijke dragonnades en het ketenen
aan galeien. Echter dachten de Zwitsers 't liefst aan hunne stoffelijke
belangen en zij luisterden liever naar het geluid der goedgevulde Fransche
beurzen dan naar de schoone woorden, waarmede Engeland en de Repu
bliek hen trachtten te paaien. Nadat pogingen om dienst te nemen waren
afgestuit op den eisch van zelfstandige rechtspleging, deed Engeland
(1) Res. S.G. 18 November 1689.
(2) Res. H. 24 November 1702.