350
„veel stribbelingli", scheen „soo langsaem te sullen bijcomen en soo
„costbaer te vallen", dat het raadzaam was om de onderhandelingen
af te breken „sonder het woort van credit van den Staet te gelijck te
„breeken". Dienovereenkomstig kende men aan de officieren, met wie
Schlippenbach had gecapituleerd, voor werf- en onderhoudskosten een
vergoeding toe van 25.000, inbegrepen „alle pretexten van kosten
„schade en interessen"; voorts hield men bedoelde officieren voor „ont
slagen vande voorschreve capitulaties" en werden zij „gestelt op vrije
„voeten om sig te mogen begeven in dienst daar 't haar sal goed duncken".
De kolonel declareerde 30 daags voor reis- en verblijfkosten, oploopende
van 14 September 1693 tot 15 Juni 1695, dus voor 635 dagen tot 19.050;
hij moest zich tevreden stellen met 6000, verschaft door Zijne Majesteit,
en met een ordonnantie van den Eaad van State tot gelijk bedrag (1).
Hannover.
Hertog Ernst August van Hannover verbond zich bij zijne verheffing
tot de keurvorstelijke waardigheid om de keizerlijke wapenen in Hongarije
met hulptroepen te ondersteunen. Met Groot-Brittannië en de Republiek
sloot de nieuwe keurvorst d.d. 30 Juni 1692 een conventie, volgens welke
deze mogendheden ruim 7900 Hannoveranen in de Zuidelijke Neder
landen moesten onderhouden, bestaande in 7 regimenten cavalerie, 1
regiment dragonders, 1 eskadron gardes du corps en 6 regimenten infan
terie (2). Deze troepen gedragen zich veeleer als zelfstandige auxiliairen
en voerden veel minder uit dan men van de eigen militie gewoon was.
Het op 12 Augustus 1694 te Brussel gesloten verdrag bracht 4 regimenten
te paard en 4 - te voet in dienst van Groot-Brittannië, 2 regimenten
van elke wapensoort in dienst der Republiek. Een regiment cavalerie
van 6 compagnieën X 75 en de beide infanterie-regimenten, elk van
7 X 112, kwamen ter repartitie van Holland; het andere ruiter-regiment
met 4 compagnieën op Zeeland en 2 op Friesland. „In stede dat voor
been Syn Chur Purstelicke Doorluchtigheyt betaald werd een maandelyx
„subsidie van 25.000 gl., en aan desselfs Troupen'slands portie in 9397
„rations brood het geheele jaar door, en in 5853 rations hoy en haver
„voor so veel maanden in 't jaar als het veld geen voeder uytleverde"
„kwamen thans de soldijen van 4 regimenten ten laste van de Republiek
„dervoegen dat den Staet door dese verandering eerder ontlast als belast"
werd en in het vervolg beter gediend zou worden „dan van simpele
auxiliairen, waar van den vorigen oorlog maar al te droevige exempelen
„heeft uitgeleverd" (3).
(1) Res. S.G. 31 October 1693, 8 Januari, 12 Februari, Res. R. v. St. 23, 26 November,
24 December 1694, 20 Juni, 20 October 1695.
(2) Seer. Res. S.G. 24 Juni, 2 Juli 1692. Friedrich Johann von Bothmer was com
mandant der dragonders, George Hendrik von Conitz kolonel en Pieter Bannier majoor
der gardes du corps.
(3) Res. S.G. 11 Februari, 20 Maart, 5 April, 9 Juni, 29 September, Res. R. v. St. 7 Juni
1694.