351 De vrede gesloten, marcheerden de 4 regimenten van Enghien naar hun vaderland; zij ontvingen soldij tot 2 December 1697 (1). b. in 1701 en 1702. Nauwelijks geraakte 't bekend dat de Republiek haar leger ging ver meerderen of ze ontving van alle zijden aanbiedingen. Luitenant-kolonel Jacques de Bonardt kwam namens hertog Christiaan Ulrich van Wurtemberg-Bernstadt onderbandelen over een regiment. Generaal- majoor Jonckheim, die onder 4 keurvorsten van de Palts „met veel „reputatie hadde gedient" en zijn broeder „een soldaat van veele merites „en lange experientie" wilden dragonders, ook infanterie leveren. Johan Philipp Greiffenklau de Vollraths, bisschop van Wurzburg, bood 1 regiment te paard en 1 te voet aan. Zelfs tsaar Peter liet zich niet onbetuigd. Hij stelde 10000 „van syne beste soldaten op favorable con ditiën" beschikbaar, verhoogde dit aantal tot 18000 en met 4000 „jonge „flincke kerels om voor matrosen te dienen". Hunne Hoog Mogenden bedankten den heerscher aller Russen op vriendelijke wijze; wel mach tigden zij het college der admiraliteit van Amsterdam om met admiraal Cornelis Cruys in onderhandeling te treden, doch tevens verklaarden zij dat de staat van oorlog reeds was opgemaakt en de tijd te ver gevor derd om met nieuwe voorstellen bij de provinciën aan te komen (2). In 1701 sloot de Republiek verdragen tot levering van troepen met de koningen Frederik IV van Denemarken en Frederik I van Pruisen, de keurvorsten Johan Willem van de Palts en George Lodewijk van Hannover, met de hertogen George Willem van Brunswijk-Luneburg (Cell) en Frederik Willem van Mecklenburg-Scliwerin, den landgraaf Karel van Hessen-Kassei, den markgraaf George Frederik van Brandenburg-Ansbach en den vorst-bisschop van Munster, Frederik Christiaan van Plettenberg. Denemarken. De in 1690 begonnen onderhandelingen over verbonden en levering van troepen slaagden, ten gevolge van handelsgeschillen, slechts ten deele. Kort vóór den vrede, 3 December 1696, beloofde de koning troepen, tegen een subsidie van Groot-Brittannië en de Republiek, naar den Rijn of Vlaanderen te zullen zenden, hetgeen weldra onnoodig bleek. In 1701 gaven Hunne Hoog Mogenden opdracht eerst aan Robert Goes, kort daarna aan Frederik Willem von Schmettau, Deensch luitenant kolonel en adjudant-generaal van hertog Ferdinand Willem van Wur- temberg, tot nadere besprekingen met koning Frederik IV. De overste mocht voor aanritsgeld aanbieden tot 60 rijksdaalders voor een ruiter, (1) Seer. Res. S.G. 1 October, Res. R. v. St. 21 November 1697. (2) Res. S.G. 25 April, 10 Juni, 23 December 1701, Seer. Res. S.G. 2 Juni 1702, Res. S.G. 15 Augustus 1703.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 365