28 en onderhoud van wolzakken, huur van Maas-ponten enz. rekende men al te vast op de contributiën uit vijandelijk land. Brachten deze te weinig op, dan putte men uit de legerlasten, die voor andere doeleinden waren bestemd. Gelukkigerwijze stortte Holland in Maart 1.200.000, in October de rest der schulden van de bondgenooten onder voorwaarde dat de nalatigen door executie tot betaling zouden worden gedwongen (1). Partijgangers moesten de niet geregeld binnengekomen contributiën ophalen. Een gevaarlijke betrekking. In Lotharingen geraakten enkelen in vijandelijke banden; zij werden te Luxemburg opgehangen. Een ander, die zijn beroep vijftien jaren had waargenomen, eindigde zijn leven op de galeien. De voormalige mineur-kapitein Johan Joachim de Jacoby had, ter bescherming der drie landen van Overmaze tegen vijandelijke strooptochten „het casteel van Daelhem en ter Nieuwborgh, Vaelsbroeck „ende den Kerckhoff van Heerle" in staat van verdediging gebracht, de kosten oploopende tot 5.107-15. Op last van Waldeck moest de bezetting van de drie laatstgenoemde plaatsen worden ingetrokken ten einde met de vrijkomende penningen den ,,partisaen" Dopffer te kunnen voldoen. Deze had zijn standplaats in het fort Leuze en ontving wekelijks twee rijksdaalders, terwijl zijne soldaten vrij brood genooten. Dopffer bewees goede diensten. Toch kon men den Franschen het plunderen, branden en wegslepen van gijzelaars niet beletten, voornamelijk omdat in de landen van Overmaze de bezittingen van de Republiek en van Spanje op zonderlinge wijze verspreid lagen. Men was wel gedwongen om den ingezetenen het sluiten van verdragen met den vijand te ver gunnen. Ter verkrijging van een meer gewenschten toestand, vroeg Ernst Pesters, ontvanger van contributiën te Maastricht, vergunning tot het oprichten van een compagnie, bestaande uit 100 soldaten en 30 dragonders, te bekostigen uit de contributiën, met welker inning zij uitsluitend zouden belast zijn. Hunne Hoog Mogenden in overweging nemende „dat de meeste exploicten op verafgelegen plaetsen door ge commandeerd volk niet kan geschieden, maer daer toe bequame, in bet „landt bekende ende uytgelesen volk moet gebruyckt worden" schreven voor, dat de partijgangers een keuze tot 50 man uit een garnizoen mochten doen, hoogstens 5 man uit dezelfde compagnie; verloor een hunner het leven, dan ontving de compagnies-commandant een vergoeding van 50, verder voor een man en paard 175, voor een paard 100, voor het verlies van wapenen of monteering van een soldaat 25, van een dragonder 100. De deelnemers behielden hunne soldij, genoten vrije verteering en bovendien dagelijks een extra „ten laste van den vijandt" ad 3 schel lingen voor den ruiter, ad 2 voor den soldaat. Op last van koning Willem moesten de ontvangers te Maastricht en te Namen wekelijks 3000 verstrekken aan kolonel Menno van Coehoorn ten behoeve van de werkzaamheden aan de versterking van Namen; aangezien de (1) Res. H. 30 Maart. 26 October. Res. R. v. St. 10 Juni 1690. Hoofdstuk VII geeft een verklaring van wolzakken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 37