inkomsten zulks niet toelieten, moest door den ontvanger-generaal een leening worden uitgeschreven (1). Volgens de op 16 Juni met Spanje gesloten overeenkomst werden contributiekantoren gevestigd te Nieuwpoort, Gent, Ath, Namen en Maastricht. Toch haperde 't menigmaal aan goede samenwerking. De ontvanger te Nieuwpoort rapporteerde aan Hunne Hoog Mogenden over ,,de slapheyt van de Spaenschen in het doen van „Executie tot invor- „deringe van contributiën, ende dat daarom een partije van het garnisoen „van Sluys hadde uytgesonden, om eenige Dorpen te executeren". Zijn ambtgenoot te Namen, die weinig ontving, liet door den partijganger Jean Francois Carré „onder het canon van Roucroy uyt een Dorp genaemt Geay de Hossu" den schout en de schepenen oplichten en naar Namen voeren, 't Bleek dat de contributiën betaald waren, doch de Spanjaarden verzuimd hadden om daarvan kennis te geven en af te rekenen (2). In het begin van 1690 was Maarschalk Humières van Rijssel naar Versailles gegaan tot bijwoning van den door koning Bodewijk bevolen krijgsraad, 't Bleek weldra dat de vijand „groote crijghspreparaten" op de grenzen van de Spaansche Nederlanden maakte, terwijl het gerucht liep, dat hij „metten eersten yets notabels dacht te ondernemen' De vorst van Waldeck drong bij de regeering aan op een spoedige mobili satie, ten einde ,,'s Lants militie met effect te connen employeren en de voorschreve desseynen te onderbreecken". Hij begaf zich op 18 April naar St. Truijen, waar het leger moest verzamelen; doch Waldeck was gedoemd tot afwachten, omdat hij „tot noch toe met de vereyschte geit- middelen niet en was geprovideert ende „geene penningen tot verval „vande legerlasten ten comptoire van den ontfanger-generael in voorraet bevonden". In Mei waren de provinciën zelfs op de legerlasten van 1688 en 1689 nog groote sommen verschuldigd gebleven, met uitzondering van Holland. Deze provincie had haar aandeel van 1690 grootendeels ge stort, maar zij bleef thans „absolut weijgerigh daerin te continueren, ten „ware op derselven Loffelijck exempel de andere Bondgenooten haer daeromtrent mogelijck quamen te evertueren". Nog erger was 't gesteld „met de Spaansche militie, welke door wanbetaling in slegten staat" verkeerde, zoodat weinig op haar viel te rekenen (3). Tot de legerlasten behoorden over 't algemeen de uitgaven voor de artillerie in haar geheelen omvang en voor allerlei personeel, paarden en voertuigen, die alleen gedurende een veldtocht in dienst traden. Alleen de zoogenaamde generale staf vorderde 234 wagens met ruim driemaal •24 (1) Res. S.G. 29 Juni 1689, Res. R. v. St. 3, 8 Mei, 2, 14 Juni, Res. S.G. 15, 16 Augustus, 6 September, Seer. Res. S.G. 25 Augustus 1690, Res. S.G. 15, 19 Januari, 2 April, 5 November 1691. (2) Res. S.G. 24 Juli, 28 Augustus, 25 September, 5 October 1690. (3) Res. S.G. 17 Februari, 7 Maart, R. v. St. Adv. 26 Mei, Seer. Res. S.G. 23 Februari, Lias loopende dd. 7 Maart, 19, 22 April 1690.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 38