397
Het gevaar voor een nieuwen oorlog deed de zorgen voor de verdediging
des lands toenemen. In December 1700 inspecteerden de contrerolleur
Adriaan van der Mijll en de commissaris der artillerie Theodorus
Taurinus de magazijnen in de meeste vestingen; zij zorgden voor een
spoedige zending van allerlei behoeften naar Maastricht. De Eaad van
State achtte ter wille eener veilige gemeenschap tusschen Nijmegen en
Arnhem inondaties noodig in de Overbetuwe en om laatstgenoemde
plaats, te verzekeren door een waterkeering in den Neder-Rijn voor
Arnhem en door een fort tegenover Nijmegen; verder het stellen van
inondaties van omtrent Gorinchem tot voor de stad Utrecht, vandaar
langs de Vaart tot de Zuider-zee, met aanleg van de noodige werken,
voornamelijk een fort aan den weg van Utrecht naar den Bilt; tot ver
zekering der inondatie om 's-Hertogenbosch het aanbrengen van een
houten sluis of overlaat in de Dieze bij Engelen, met een retranchement
tot dekking van het verlaat, in afwachting eener steenen redoute. De
werken van Zutphen, Zwolle, Groningen, Coevorden, Bergen-op-Zoom
en Grave zouden tegen het einde van 1701 kunnen voltooid zijn, de fron
tieren langs de Waal, Neder-Rijn en Schelde, zoo mede toegangen door de
moerassen in staat van tegenweer gebracht „als tmaar niet aan geld
ontbreekt".,, Geld was bovendien noodig om tal van schansen of redouten
op de toegangswegen tot de vestingen „naer den hedendaagsche wys" te
hervormen. Daarbij viel te bedenken: „de meerdere gerustheid, waarin
„de provinciën, en de goede ingesetenen van dien, zijn tegen een schielycke
„overrompeling, sedert dat niet alleen de militie versterckt is, maar ook
„de frontieren gebracht zyn in beter staat van defensie, toond met hoe-
„veel nut het geld besteed word dat betaald word aan de fortificatiën:
„de securiteit van het Land andersins afhangende van de uitslag van
„een bataille". Zoolang echter de post op den staat van oorlog voor de
fortificatiën buiten de provinciën moest dienen tot aflossing en betaling
van geleende kapitalen en interesten, kon geld slechts bij afzonderlijke
petities worden verkregen, die de Raad van State met vertrouwen in
diende, als d.d. 15 Januari 1701 voor 2 millioen en 2.940.836-13-4,
d.d. 2 September voor 1.059.163-6-8, beide naar aanleiding van de in
1699 genomen besluiten. De generaals Athlone en Coehoorn stelden
een onderzoek in „of de Yssel in cas van nood zal konnen worden be-
waard tegen een vyandelijke armee, en in geval van ja of en waar eenige
„en wat werken gemaakt sullen konnen en behooren te worden om de
„passage van de rivier te beletten. Zij kwamen tot een besluit, hetwelk
aanleiding gaf tot de petitie van 4 Juni ad 750.000 voor het maken van
een retranchement in de Over-Betuwe. „Dewyl het crediet vande gene
raliteit jegenwoordig manqueerde", bleek Holland contanten „te willen
„opschieten op obligatien van de generaliteit" (1).
De petitie van 4 Juni 1701 grondde op de volgende beschouwingen.
(1) Ros. R. vSt. 14, 30 December 1700, 15 Februari, 30 Maart, 6, 28 Mei 1701.