408
„40 bequaeme mineurs claer van t'Landt in alle voorvallende occasie
„naer behooren soude konnen worden gedient" mits, onder genot
van extra traktement. Aangezien de mineurs gerekend werden onder de
bevelen te staan van den meester-generaal der artillerie, belastte de
Raad van State den majoor van dat wapen, A. van deb Mijll, met de
indiening van een voorstel aangaande hun in dienst stelling. Het gevolg
was, dat onder de gelden, aangevraagd bij petitie van 17 Juni 1689,
een bedrag was uitgetrokken voor de oprichting eener compagnie van 58
mineurs, de officieren inbegrepen. De compagnie kwam in den extra-
ordinaris staat van oorlog voor 1690 op de repartitie van Zeeland (1).
De capitulatie tot oprichting was gesloten met Laubens de Fresnay,
die d.d. 8 Juni, met ingang van '28 Mei, commissie als kapitein ontving.
Hij wierf te Luik lieden tegen een loon van 1 schelling per man en per
dag, die vroeger als mineur hadden gediend of „in de koolkuylen gear-
„beyt". Op 1 September bleek de compagnie 38 man sterk te zijn; wan
neer ze voltallig was, kon niet worden uitgemaakt, maar men beschouwde
zulks het geval te zijn met ingang van 1 November. In Maart 1690 ont
ving de kapitein een ordonnantie van 927-10 als aanritsgeld van 7
rijksdaalders per hoofd. Op voorstel van den vorst van Waldeck moesten j
de minst bekwame door de mineurs van Dopff worden vervangen. Fres-
nay rekende met zijne ondergeschikten geenszins behoorlijk af. In Au
gustus ontvingen Hunne Hoog Mogenden een klacht van de „soldaten
„mineurs van d'Artillerye". „in het reguardt van hare betalingen, dat
„haer aen Ducaten ter weeck synde toegelegt, zij niet meer ontfingen als
„twee schellingen en nogh haere betalinge een dagh wierde gereculeert".
Het gevolg was, dat Fresnay in 1692 zijn ontslag verkreeg. Zijn ver
zoekschrift om alsnog een verhoogd aanritsgeld te ontvangen, benevens
1 rijksdaalder per hoofd en per dag voor het maken van nieuwe mijnen
te Maastricht, werd afgeslagen „als hebbende den suppliant bij capitu
latie geen aanritsgeld bedongen, en het opsigt over de mijnen tot Maas
tricht, daar hy met Sijn onderhebbende compagnie guarnizoen was
„houdende, amptshalven geschied" (2).
De commissie voor den nieuwen kapitein der mineurs, Zacharias de
Chastillon, was gedateerd op 27 December 1692, ingaande 26 September.
Ook hij ontving, op gelijke gronden als zijn voorganger, een weigering
op het verzoek om geldelijke vergoeding „wegens demoheren van eenige
„kasteelen in de nabuurschap van Charleroi" (3).
De vrede van Rijswijk veroorzaakte de opheffing der compagnie mi
neurs. Evenwel bleven in dienst Z. de Chastillon op luitenantstrakte
ment ad 35 en 10 mineurs ad 11-10, te samen 150 ter maand (4).
(1) Res. R. v. St. 1 April, 24 Mei 1689.
(2) Res. S.G. 9 Augustus, 29 October, 4 November, Res. R. v. St. 29 November, Ing.
Miss. 3 December 1689, Res. R. v. St. 16, 22 April, Res. S.G. 11 Augustus 1690, Res. R. v. St.
6 November 1692, 21 Juni 1693.
(3) Res. R. v. St. 16 Januari 1693.
(4) Res. S.G. 29 October 1697.