431 AANTEEKENING N° 13 (bladzijde 18). Op het vertoog van Keulen, dat het te Bonn aanwezige geschut altijd eigendom van het aartsstift was geweest en dat vermindering bedenkelijke gevolgen na zich kon slepen, toonde de Republiek zich genegen om „alle „soodanighe bruyckbare canon, amunitie van oorlogh ende crijgsbehoefften „uytgesondert de Bomben", ten getale van 646, zoomede de gierbruggen bij Bonn en Keizersweerd, voorloopig ter plaatse te laten; slechts vier onbruikbare metalen stukken werden naar Dordrecht verzonden. De keurvorst-aartsbisschop, die over 4814 soldaten kon beschikken, wenschte Bonn, Keizersweerd en Rijnberk met zijn eigen troepen te bezetten, welke zich op het platte land konden schuldigmaken aan desertie en „excessen"; doch ontruiming door de voorloopige bezettingen kon pas na de vaststelling der vergoeding voor het achter te laten materieel mo gelijk zijn. Verwijdering van het Staatsolie bataljon uit Bonn was overigens wel gewensclit, wijl het „andersins wegens de siecktens in de voorschreve „stadt geheel soude vergaen" (Res. S. G. 2, 12, 23, 32 Januari, 27 Febru ari, 1, 5, 22 Mei, 2 Juni, 26, 31 Juli, Seer. Res. S. G. 9 Januari, 16 Mei, Res. R. v. St. 10, 16 Januari 1690). Keulen was niet bij machte om zijne talrijke vestingen te onderhouden. Bonn kostte elk jaar 100.000 rijksdaalders aan het arme land, zonder in voldoenden staat van verdediging te geraken. Wilde men Bonn als ves ting behouden, dan zouden het Duitsche Rijk en de belanghebbende buren moeten bijspringen. Kon zulks niet, dan moest Waldeck voorstellen om tot ontmanteling over te gaan, waarmede de keizer zich vereenigde. Dientengevolge ontving de keurvorst-aartsbisschop het verzoek om de vernietiging der versterkingen goed te keuren; slechts de oude muren en torens met eenige door de Franschen aangelegde werken zouden be houden blijven. Waren de buitenwerken gesloopt dan zou een bezetting van 1500 man voldoende zijn, terwijl de groote uitgestrektheid van voor heen minstens 10.000 man vorderde. De kosten der slooping werden op 100.000 geschat. „Geconsidereert de onmagt waerin het aartsstift Ceulen „was om de voors. oncosten te supporteren" verklaarden Hunne Hoog Mogenden gaarne te willen helpen, doch tevens, dat zy „niet in staat waren om bij dese tijts „gelegentheijt tot de voors. demolitie eenige pen- „ningen te furneren"; zij droegen Waldeck op om zijne medewerking zooveel mogelijk te verleenen (Res. S. G. 2 October, 20, 24 November, 5, 15 December 1690, seer. Res. S. G. 23, 26 Januari, 4 Mei, 14 Juni, Res. S. G. 11 Juni 1691). AANTEEKENING N° 14 (bladzijde 25). Wagens en paarden voor den generalen staf in den veldtocht van 1690 (1). (1) Res. R. v. St. 20 Maart, 10 April 1690.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 445