438
AANTEEKENING N° 23 (bladz. 92 en 375).
De commissie van den Eaad van State d.d. 8 Januari 1694 machtigde
Philip Jacob tot de oprichting eener vrije compagnie van 150 fusiliers.
Het aanritsgeld was vastgesteld op 3000 rijksdaalders .Aangezien de
kapitein geen borgen kon stellen, ontving de ontvanger der contributiën
Theodorus van den Heuvel opdracht om de aanritsgelden de aange
schafte wapenen en kleeding naar behoefte te betalen. De kapitein be
weerde volgens capitulatie het recht te hebben tot aanstelling zijner
officieren; hij benoemde zijne zoons Gille tot luitenant, Gerard en
Nicolaas tot onderluitenants, de jongste nauwelijks 14 jaren oud. Begin
Maart 1694 was de compagnie tot 75 hoofden aangegroeid en had de
eerste monstering plaats. Aan latere monsteringen trachtte de kapitein
zich veelal te onttrekken, bewerende dat het meerendeel der compagnie
uit was „op partye". Op mededeeling van den kapitein, dat de compagnie
in November ruim zes maanden soldij ten achter was en hij haar dienten
gevolge moeilijk in goede discipline en bijeen kon houden, kreeg de ont
vanger-generaal last „om des suppliants agterstallen en lopende soldijen
„van tijd tot tijd so prompt te betaalen als de gelegentheit der kasse
„sal toelaaten" (Bes. R. v. St. 15 Januari, 2 Maart, 18 April, 1 Mei, 19
24 November 1694).
In 1696 had de kapitein nog 495 rijksdaalders te vorderen over vier
in de beide voorafgaande jaren uitgevoerde coursen. De geldelijke uit
komsten waren van de coursen uiterst gering; op grond dat de compagnie
van kapitein Jacob „wynig uitrecht tot het extenderen der contributiën
„tot het doen van afbreuk van den vyandt", kreeg de commandeerende
officier te Maastricht opdracht om den dienst der compagnie te regelen,
in overleg met den ontvanger der contributiën. De vrede van Rijswijk
maakte een einde aan het bestaan der compagnie. Drie der zes zonen van
den kapitein hadden „het leven gelaten" in den dienst van Hunne Hoog
Mogenden; Gille Gerard waren vervangen door Henry Jacques en
Albert Gerlaise. Het verzoek van den kapitein om van de compagnie
een regiment te formeeren van 4 compagnieën ad 50 man, tevens om
levenslang behoud van traktement voor hem en de drie overlevende
zonen, bleek voor inwilliging niet vatbaar (Res. S. G. 20 Januari, Res.
R. v. St. 26 Februari, 21 Maart, 17 April, 29 Juni, 13 September 1696,
Res. S. G. 12 October, 23 November 1697).
In 1702 hadden Philippe Jacob en zijn zoon Gille nog geld van de
Republiek te vorderen; het volgende jaar koos de kapitein de zijde des
vijands (Res. R. v. St. 4 Mei 1702, Res. H. 2, 4 Juli 1703).
De op bladzijden 70 en 91 voorkomende kapitein Sebastiaan Bossier
kon zich in 1702 verheffen op een diensttijd van ruim 50 jaren (Res. S. G.
8 Augustus, 16 December 1702).