442 voornaamste Hugenoten-geslachten van Frankrijk; velen hunner leden gingen, ter wille hunner bezittingen en om in Frankrijk te mogen blijven, tot het roomsch-katholiek geloof over. Yan beide geslachten namen talrijke zonen dienst in het Staatsche leger: uit den huize van La Force meest afstammelingen van Jacques Nompar de Caumont, markies (1637 hertog) van La Force, die in 1635 als maarschalk het Fransche leger in de Nederlanden aanvoerde. Zijn achterkleinzoon, eveneens Jacques geheeten, was roomsch geworden, zijne kinderen ontvingen een ge dwongen opvoeding in die leer; toen hij 19 April 1699 overleed, stelde Lodewijk XIV zijn weduwe Suzanna van Beringhen, zijn derde vrouw, afzwering van haar protestantsche geloof als voorwaarde voor de ver gunning om in Frankrijk te mogen blijven wonen: zij weigerde en begaf zich naar Engeland. Armand Nompar de Caumont de la Force, markies van Montpouillan, luitenant-generaal der cavalerie en kamerheer van Koning Willem III, was een kleinzoon van den maarschalk, hertog van La Force. AANTEEKENING N° 30 (bladzijde 138). Ontwerp van den Raad van State tot samenstelling van zes regimenten zeesoldaten of mariniers, elk van 10 compagnieën ad 100 koppen, te betalen voor een-derde ten laste der Zeven Provinciën en Drente, voor twee-derde van de collegiën ter admiraliteitper regiment 7 compagnieën gecommandeerd door land-, 3 compagnieën door zee-officieren Comp. met land-officieren 2 kapitein en jongen 150 2 luitenant en jongen 150 2 onder-luitenants 70 4 sergeanten 80 2 tamboers 24 1 schrijver12 87 gemeenen ad 12-5 1065-15 100 koppen Comp. met zee-officieren 2 kapitein en jongen 95 2 kapitein-luitenant, te land gediend hebbende en jongen75 2 onder-luitenants, waar van 1 als vendrig heeft gediend, de ander een zeeman70 2 bombardiers40 2 sergeanten, te land ge diend hebbende 40 8 konstabels, die te land. dienst zullen doen als sergeant en korporaal 128 2 tamboers24 1 schrijver12 79 gemeenen ad 12-5 962-15 1446-15 ten 42 dagen. 1446-15 100 koppen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 456