31 van den vijand, die zich in September meester maakte van Semendria, in October van Belgrado. b. Aan den Boven-Bijn een leger van 10.000 keizerlijken, 10.000 Beieren, 4000 Zwaben, 6000 Hessen, 8000 Saksers, waarbij zich nog eenige Luneburgscbe troepen zouden aansluiten, samen minstens 38000 man, onder opperbevel van keurvorst Maxjmiliaan Emanuel van Beieren, met prins Herman van Baden en graaf Albert van Caprara. Het voor nemen was om op te rukken tegen Landau, het fort Philipsburg en de kleine, door den vijand bezette plaatsen tusschen den Moesel en den Rijn, waar men de winterkwartieren dacht te betrekken. In Mei had de dauphin Bodewijk bij Landau het opperbevel aanvaard; zijn onderbevelhebber Nicolas de Blé, markies van Uxelles voorzag het onder den rook van Bazel gelegen Lluningen van zware verdedigingswerken, hetgeen door de Zwitsers als een tegen hen gerichte bedreiging werd opgevat. c. Aan den Neder-Rijn en Maas, een leger van '20000 keizerlijken, 8000 man van de Frankische Kreits, 6000 Zweden, 4-000 Munsterschen, 16000 Brandenburgers, samen 54000 man. Een aanbod van Christiaan V om daarbij 16000 Denen te voegen, bleef zonder gevolg. De aangewezen opperbevelhebber, hertog Kakel IV van Lotharingen, overleed 18 April een groot verlies voor het Rijk; zijn in 1679 geboren zoon Leopold Jozef volgde hem als hertog op. Het bevel ging over op de keurvorsten Frede- kik III van Brandenburg en Filips Willem van de Palts; deze overleed 2 September en werd als keurvorst opgevolgd door zijn zoon Johan Willem. Het Zweedsche contingent van 6000 man, zoomede het beschik baar stellen van 12 schepen van oorlog, was een gevolg der tractaten van 1640, 1686 en 1689; bovendien waren de belangen van koning Karel XI, als rijksvorst van de Palts, betrokken bij zijn door de Franschen veroverd stamland Tweebruggen. De komst der Zweden werd vertraagd door de Deensch-PIolsteinsche geschillen. Een verzoek om belegeringsgeschut wees de Republiek af; zij bracht dit over op de Spaansche regeering, omdat zij met het uitrusten der vloot en het herstellen van het leger alle krachten moest inspannen, terwijl de Spanjaarden „bij den succes van den oorlogh „deselve het grootste particulier profit daer uyt comen te genieten". Wel hielp zij den keurvorst-aartsbisschop van Trier, Joitan Hugo van Orsbeck met het zenden van „canonniers ende volk die de artillerve „wisten te manieren" naar Koblentz. Als reserve-troepen rekende men op 4000 Gulikschen en 4000 Luike naars (1). Wat niet gebeurde was het tijdig marsclivaardig zijn der troepen ter bepaalde sterkte en het zorgen voor hun onderhoud. De meeste Duitsche vorsten stelden hun eigenbelang hooger dan afgelegde beloften; zij mis kenden de zekerheid dat voordeelen alleen te verkrijgen waren als ..de (1) Seer. Res. S.G. 11 Januari, 27 Juli, 29 September, 15 October, 2, 5, 28 November, 24 December 1689, Res. S.G. 8, 11 Maart, Seer. Res. S.G. 25 Januari, 11, 30 Maart. 3, 18, 27 April 1690.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 45