451 Jhr. J. W. van Sypesteyn, 1860, en door J. 6. W. Mebkes (Militaire Spectator 1856). De door Coehoorn uitgegeven fortificatorische werken worden daarin opgesomd. AANTEEKBNING N° 44 (bladzijde 239). De „Articulbrief ofte Ordonnantie op de discipline militaire" van 1599 diende nog steeds tot richtsnoer van de militaire justitie; in 1705 werden eenige wijzigingen, liever stijlverbeteringen, ingevoerd, overigens bleef alles tot het einde der 18e eeuw van kracht. De handelingen van den krijgs raad zijn duidelijk omschreven in het anno 1776 van de hand van mr. Johan Jacob van Hasselt, advocaat voor den Hove van Gelderland en auditeur-militair te Arnhem, verschenen „Onderricht over het houden van Krijgs-raad".,, Een der bijlagen omschrijft uitvoerig de „Formalitaten „des Eydgnossischen oder Schweitzerrischen Kriegs-Rechts", zooals die bij de Zwitsersche korpsen in Staatschen dienst plaats grepen, welke geheel afweken van de rechtspleging bij andere legers, alleen reeds doordien krijgsraad werd gehouden „under freyem Himmel" in tegenwoordigheid van het geheele korps, waartoe de aangeklaagde behoorde. De auditeurs ontvingen betaling door maandelijksche bedragen van de compagnieën ter plaatse (Res. R. v. St. 24 Augustus 1699, 21 November 1702). De Republiek vergoedde geen reis- en verblijfkosten als leden van den krijgsraad elders moesten rechtspreken. In 1694 kwamen te Nijmegen generaal-majoor Hendrik van Weede, president, met 1 brigadier, 2 kolo nels, 3 majoors en 4 ritmeesters ter berechting van het muitende regiment van Arco. Op hun verzoek om vergoeding volgde een weigering met de toelichting: „de officieren gehouden sijnde haer overal in slands dienst te „laten employeren daer sy geordonneert wierden te gaen, geen meerder „reden hebben om haar te beswaren over hare verzendinge naer Nimmegen „dan officieren, die van het eene guarnisoen naer het andere, ofte van „d'eene plaetse naer d'andere wierden gesonden" (Res. S. G. 26 Maart, 14 April, Lias loopende d.d. 28 Maart 1694). Beklaagden hadden evenmin recht op vergoeding. Bombardier Daniel Obryan te Maastricht, die te Mechelen voor den krijgsraad moest ver schijnen wegens „enige misverstanden" met de kolonel der artillerie, verklaarde niet in staat te zijn tot „zo kostelijk een reis in deze wintertyd, „hebbende geen betaling genoten sedert 80 Juni"; zelfs het verzoek om afrekening werd afgeslagen (Res. R. v. St. 14 Januari 1697). De provoost-geweldige te Maastricht wist beter raad op wanbetaling. Na 3 jaren vruchteloos gewacht te hebben op voldoening zijner declara ties voor terechtstellingen, weigerde hij zijne medewerking bij verdere vonnissen, hetgeen stremming van de militaire justitie ten gevolge had totdat hij voldaan was (Res. R. v. St. 24 Augustus 1702).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 465