46 onverrichterzake naar Cour werd teruggekeerd. Nauwelijks aldaar aan gekomen, beproefden een paar door de Franschen omgekochte schelmen den brand in ammunitie-wagens te steken; indien de reeds brandende wagens „door eenige couragieuse cannonniers uijt de rije van de andere „wagens niet uytgetrocken waeren geweest, soo soude de gantsche artille- „rije en een groot gedeelte van t'Leger pericul geloopen hebben" (1). Na onder de oogen des vijands de fortificatie-werken van Beaumont in de lucht te hebben laten springen, marcheerde het leger op 22 Augustus van Cour over Gerpinnes naar St. Gerard, op 3 uur van Namen en 3 uur van Dinant, aldus de Maas naderende en zich van den vijand verwijde rende, veranderde evenwel onverwracht van richting naar Jemeppe, tusschen Namen en Charleroi, trok op 4 September over de Sambre naar Uclaine, vervolgens over Bois-Seigneur-Issacq, Lembecq, Enghien, Ghislenghien, Hoves en Leuse naar Cambron, terwijl de vijand sedert de frontverandering over Gerardsbergen op marsch was gegaan naar Lessines. Aangezien ook Boufflers zich geenszins tot een gevecht liet verleiden, besloot koning Willem het leger te verlaten. Te Breda gaf de koning opdracht aan den raadpensionaris Anthony Heinsius om Hunne Hoog Mogenden te berichten „dat Syne Majesteyt dese somer „de campagne in de Spaensse Nederlanden bijgewoont hebbende, getracht „hadde, door alle bedenckelijke wegen en middelen den vyant so veel „doenlijk afbreuk te doen, dat Sijne Ml. leet was, dat daar in niet meerder „en so veel als wel gewenscht heeft, hadde kunnen reüsseren, dat de „campagne tegenwoordig ten eynde lopende ende Sijne M*. oordeel de- „dat sijne presentie in het Leger van geen sonderling utiliteyt meer conde „sijn, geresolveert hadde om uijt het leger te vertrecken ende voor eenige „dagen naar het Loo te gaen". In hun antwoord aan den koning erkenden „Hunne Hoog Mogenden dat aen den goeden ende loffelijke ijver, onver- „moeyden arbeijt ende hoogstwijze conduite" van Zijne Majesteit viel „toe te schrijven „dat het resterende van de Spaensche Nederlandens „de voormuur van den Staet, dese somer niet is verloren gegaen, ende „dat den vijant gedurende Sijne Maj.ts tegenwoordigheyt geen gedagten „heeft derven formeren, om eenige verdere progressen te doen". Nauwe lijks had de koning uit Leuse het leger verlaten, toen bij den marsch van 19 September naar Cambron, eenige vijandelijke eskadrons een aanval deden op de achterhoede; aan weêrszijden veroverde men eenige stan daards en vielen vele dooden en gekwetsten, ten slotte joeg Hendrik van Nassau-Ouwerkerk den vijand op de vlucht. Omtrent dezen tijd bevorderde de Republiek de vredesonderhandelingen tusschen den keizer en het Turksche rijk. De gezant Jacobus Colyer (2) ontving opdracht om den werkelijken afloop van het gevecht bij Leuse aan het Hof van Sultan Achmet II, die kort te voren zijn broeder Soliman III was opge- (1) Res. R. v. St. 16, 27, 29, 30 Juni, 8, 12, 30 Juli, Ing. Miss. dd. 12 Juli,13 Augustus 1691. Zie Aanteekening N°. 16. (2) Hij behoorde tot het geslacht Col year.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 60