48
Van den keizer was aan den Rijn weinig te verwachten. Hij had het
te druk met den Turk, hoewel de oorlog gunstig voor hem verliep. Prins
Louis van Baden versloeg de Turken op 19 Augustus bij Semlin in Sla
vonic, verdreef ze in October uit Zevenburgen en behaalde rijken buit,
waarna het keizerlijke leger te Peter Waradin ging uitrusten (1).
Na overlijden van hertog Karel IV van Lotharingen (18 April 1690)
benoemde keizer Leopold zijn schoonzoon keurvorst Maximiliaan
Emanuel van Beieren tot opperbevelhebber zijner strijdkrachten in het
westen. Het vorig jaar telde zijn leger aan den Boven-Eijn 10000
aan den Beneden-Rijn en Maas 20000 man; thans moesten 10000 man
worden afgestaan ter versterking van den prins van Baden. Wellicht waren
de gezamenlijke Duitsche legers wel tegen de Pranschen opgewassen,
doch 't haperde aan eensgezindheid onder de bevelhebbers. In Januari
waren de meeste contingenten huiswaarts gekeerdFrederik Christiaan
van Plettenberg, bisschop van Munster, bleek ongenegen om zijn troe
pen hooger op dan Andernach te laten, zoodat aan den Rijn in hoofd
zaak die van Hessen-Kassei en Saksen-Gotha achterbleven, 't Viel den
Maarschalk graaf de Lorge niet moeilijk om de Duitschers tot terug
trekken over den Rijn te noodzaken, hoewel hij niet verder dan Huningen
kon doordringen. Coenraad van Heemskerck kreeg opdracht om onder
's keizers aandacht te brengen, hoedanig „de saken aen den Rhijncant
„gansch qualijck geconstitueert sijn" en daarbij „alle meest cragtige
„devoiren aen te wenden dat geen meerder van des keysers Trouppes
„uvt t' Rijck naer Ongeren (2) getrocken mogten werden", 't Hielp niet;
in Maart onttrok de Keizer nogmaals twee kurassier-regimenten aan het
Rijn-leger (8).
Aangezien de Franschen van bijna alle Triersche landen meester waren,
was het noodzakelijk om zorg te dragen voor het behoud van Koblentz
en Ehrenbreitstein. De verbetering van de fortificatie-werken dezer
vestingen vereischte een bedrag van 50.000 rijksdaalders, dat de keurvorst
aartsbisschop Johan Hugo van Orsbeck onmachtig was te verschaffen
en waarvoor Groot-Brittannië en de Republiek dienden bij te springen.
Ook in het aartsstift Keulen scheen de toestand bedenkelijk en moest
men bedacht zijn op mogelijke aanslagen op Bonn, Keulen of andere
plaatsen, vooral toen de bisschop van Munster zijne troepen terugriep
„tot bescherminge van sijn eygen bisdom", voorgevende dat de twee
Noorderkronen Zweden en Denemarken het oog hadden op de
rijkssteden Hamburg en Bremen en vervolgens lichtelijk in het Munster-
sche konden vallen. Hunne Hoog Mogenden geloofden geenszins aan
dergelijke Noordsche plannen, maar twijfelden veeier aan den goeden zin
van den bisschop en toonden zich zeer verstoord over dezen zonder
voorkennis van den keizer en de geallieerden, volvoerden daad; ten
(1) Res. S.G. 5 September 1691.
(2) Hongarije.
(3) Seer. Res. S.G. 8 Januari, 14, 22 Maart, Res. S.G. 19 Februari 1691.