49
overvloede verzekerden zij den bisschop, dat noch Groot Brittannië,
noch de Republiek of Brandenburg iets besloten hadden, hetgeen tot
nadeel van den Roomschen godsdienst kon strekken. Het vertrek der
12 regimenten van Munster, tellende ongeveer 4000 man, sleepte allerlei
gevolgen na zichde 6000 Brandenburgers, die ingevolge het Maastricht-
sche concert van 23 December 1690 over de Maas waren getrokken,
moesten weer terugkeeren; de Hessische troepen moesten over den Rijn
terug, waarbij men slechts kon hopen, dat de landgraaf Koblentz en Ehren-
breitstein bezet zou houden; Groningen riep het regiment van kolonel
Prott uit het leger terug en verzocht meerdere militie in de provincie,
op grond dat de commandeur van Bourtange, kapitein Eilco Clant,
de komst der Munstersche troepen te Aschendorf in Hannover verwachtte
uit Bonn vertrokken twee Beiersche regimenten naar de Zuidelijke Neder
landen, die vervangen zouden worden door zes Keulsche compagnieën
en naar men hoopte door drie Staatsche compagnieën uit Rijnberk
en Meurs (1).
In April zonden Hunne Hoog Mogen den graaf Hendrik Trajectinus
van Solms naar Aken om met Waldeck te overleggen „watten meesten
„dienste van het gemeen ende tot securiteyt" van Bonn, Keulen, Rijnberk
en andere plaatsen kon gedaan worden. De vesting Bonn moest „oft in
„beter staat van defensie werden gebragt ofte de fortificatie wercken ten
„spoedigsten gedemoliert". Keizer Leopold kon zich met dit laatste wel
vereenigen. Alleen de buitenwerken vorderden een bezetting van 10.000
man; waren ze gesloopt, met instandhouding van de oude muren en torens,
zoomede met eenige door de Franschen aangelegde versterkingen, dan
kon men met een bezetting van 1500 volstaan. De kosten voor het slechten,
werden op 100.000 geschat; en dienden „geconsidereert de onmagt
„waerin het aertsstift Ceulen was althans gedeeltelijk door Hunne
Hoog Mogenden te worden betaald, doch deze verklaarden „niet in staat
„te zijn bij dese tijts gelegentheid tot de voorschreve demolitie eenige
„penningen te furneren" en bepaalden zich tot de opdracht aan Waldeck
om de vernietiging der buitenwerken zooveel mogelijk te bevorderen
Intusschen trachtte de Republiek den keizer te bewegen om het verplichte
Keulsche bondscontingent tot de helft terug te brengen, waardoor de
keurvorst-aartsbisschop in staat zou blijven om in het onderhoud van
Brandenburgsche troepen aan den linker Rijn-oever bij te dragen (2).
De verovering van Bergen in Henegouwen deed de Duitsclie potentaten
plotseling, doch slechts voor korten tijd, ontwaken. Coenraad van
Heemskerck bepleitte bij den keizer de noodzakelijkheid om zijne troepen
„met vigeur en offensive" aan den Boven-Rijn te laten optreden. In de
eerste dagen van Juli trok keurvorst Johan George III van Saksen over
(1) Seor. Res. S.G. 22, 29 Maart, 1, 5 Mei, 7, 21 Juni, Res. H. 31 Maart, 25 April, Res.
S.G. 23 April, 7, 21 Mei 1691.
(2) Seer. Res. S.G. 23, 26 Januari, 24 April, 4 Mei, 14 Juni, 16, 30 Augustus, Res. S.G.
26 April, 11 Juni 1091.
VII
4