bemiddeling aan „int' reguard vande Turxe vredehandelingen". Sultan
Achmet II verkoos echter den oorlog voort te zetten, welke in 1692 voor
de Halve Maan niet gelukkig afliep: na een langdurige blokkade opende
graaf Hannibal Josephus van Heister op B Mei de loopgraven voor
Groot Waradijn in Zevenburgen en moest de vesting zich op 5 Juni over
geven aan prins Louis van Baden (1).
Inmiddels zetten de Franschen hunne krijgsverrichtingen in Duitsch-
land voort met de verwoesting van Mannheim (3 Februari). Aan de
Moezel stond Boufflers tegenover de troepen van de keurvorsten van
de Palts, Keulen, Trier en Brandenburg, waarbij zich de Munsterschen
aansloten, na het opgeven van de neutraliteit door hun bisschop Frederik
Christiaan van Plettenberg. De Duitsche strijdkrachten aan den
Bijn, sterk ongeveer 50.0C0 man, waren verdeeld in twee legers: het hoofd
leger onder den keizerlijken veldmaarschalk prins Christiaan Ernst
van Brandenburg-Bayreuth bij Heidelberg, het andere onder landgraaf
Karel van Hessen-Kassei bij Mainz. Laatstgenoemde trok op 3 Juni
bij Mainz en Weisenau over den Rijn en maakte zich meester van Worms.
Overigens bepaalden de krijgsverrichtingen der Duitschers zich tot
schermutselingen in de streek tusschen Rijn en Neckar, ten zuiden van
Mannheim, hoewel zij door hunne grootere sterkte tegen de Franschen op
gewassen konden zijn. Hunne Hoog Mogenden wezen dan ook met volle
recht „op den weynigen iever ende vigeur die aen de sijde vande Geallieer
den wert getoont om met soodanigen ernst ende nadruck tegens den-
„gemeene vijant te ageren, als vereyscht soude werden, om spoedig en
„met eere tot een goed eijnde van de oorlogh te gerakendat genoeg
zaam kennelijck is, dat wanneer de magt vande hoge geallieerden en
„partijen tegens Vranckrijck in oorlogh sijnde ten opsigte van haere
„Trouppes bij een gereeckent soude werden, deselve aen die van Vranckrijc
„in getal vrij superieur is, dogdat evenwel vermits de onbegrijpelijcke
„slapheijt ende langsaemheyt, waarmede men de sake bij de Geallieerden
„dirigeert, daer van niet werden gesien die effecten die onder Godes
„Genadigen Zegen gehoopt ende verwagt soude connen werden". De
Duitschers lieten alles aankomen op Groot-Brittannië en de Republiek.
Terwijl zij niets deden, omdat zij met niets gereed waren, trok de vijand
zijne troepen uit Piemont om die aan den Boven-Rijn en in de Zuidelijke
Nederlanden te versterken, waar zij het beleg sloegen voor Namen (2).
De vermaning hielp weinig. Op 6 Juli waren de beide Duitsche legers te
Neuhaus bij Worms vereenigd; zij beproefden aan de overzijde van den
Rijn vasten voet te verkrijgen, doch werden verjaagd door de Lorge
en bleven verder werkeloos, totdat de te Rhorbach gehouden krijgsraad
op 23 Augustus besloot weder over den Rijn te trekken. Zij verzamelden
op 1 September bij Mannheim, deden den volgenden dag den overtocht
60
(1) Seer. Res. S.G. 11, 28 Januari 1692.
(2) Seer. Res. S.G. 12 Juni 1692.