68
om des gevorderd tot bescherming dezer landen over de Maas te trekken,
zoo nabij mogelijk te doen legeren. Toen, even als in het vorige jaar,
daartoe het Land van Limburg werd aangewezen, ontlokte dat hevige
protesten: „dat het Land aldaer sodanigh is geruineert door de Marchen,
„Contra Marchen, Campementen ende voorgaende logeringe, dat voor
„haer nogh fouragie nogh genoegsame lmysen aldaer te bekomen syn";
men wilde evenwel met alles te gemoet komen, als Visé en Erkelens elk
een regiment te paard, Aken en Daelhem elk een regiment te voet in
garnizoen kregen, waarmede Hunne Hoog Mogenden instemden, mits
Limburg zorg droeg voor fourage en logiesgeld ad één stuiver per man.
De Brandenburgsche bevelhebber, luitenant-generaal Friedrich von
Heiden, kreeg te Aken zijn hoofdkwartier. Over zijne troepen viel nog
al eens te klagen. Zoo was de op twee uren van Keulen gelegen heerlijkheid
Hurst, als eigendom van Hunne Hoog Mogenden in leen gegeven aan
prins t' Serclaes de Tilly, een tijd lang bezet door een kornet en 30 ruiters
„die aldaer sodanigh huyshielden, dat de meeste Ingesetenen reets hadden
„moeten verloopen"; van de bewoners der heerlijkheid Eysden dwongen
de Brandenburgers haver, wikken (1), brood, bed, vuur, licht en ander
keukenprovisie „met stockslagen en dreygementen" af. De Republiek
wees tot het verleenen van wederkeerige hulp aan: 4 regimenten cavalerie
en 1 regiment dragonders, samen 2060 paarden, 4 regimenten infanterie
samen 4050 man, totaal 6110 man. Zij ging voort met ondersteuning van
Luik door het leenen van groote hoeveelheden geschut en ammunitie, door
levering, samen met Groot-Brittannië, dagelijks van 1500 rations hooi
en haver, onder beding dat de Luiksche troepen in geval van nood te
hunner beschikking moesten komen (2).
Reeds midden in den zomer begon de Raad van State met de voorbe
reiding en gedeeltelijke uitvoering van maatregelen, dienstig voor de
komende wintermaanden en den aanstaanden veldtocht. Zulks was vooral
noodig waar de betaalsheeren steeds talmden met het verleenen van
consenten en nog veel langer op hunne geldstortingen lieten wachten.
Bij petitie van 17 Juli vroeg de Raad 1.800.000 voor de magazijnen,
omdat de geheele cavalerie en de meeste infanterie in de Spaansche Neder
landen zouden moeten overwinteren: „het territoir so klein en de trouppes
„so groot" dat het onderhoud van paarden slechts uit Magazijns-voorraden
verzekerd kon zijn. De Raad meende, dat de gewone leveranciers weinig
lust tot leveringen gevoelden; „buijten haar sijn er weynig luyden bequaem
„om sig so groot een werck te onderwinden van wie trouwens nog geen
aanbod was ingekomen. Wellicht, zoo oordeelde de Raad, viel een proef
te nemen met het opkoopen door den Staat van de vereischte hoeveel
heden, zoo noodig tegen vastgestelde prijzen, voor het geval dat de leveran-
(1) Peulvruchten.
(2) Res. S.G. 2 September, 18, 29 November, 1, 17, 24, 30 December, Seer. Res. S.G. 30,
31 October, 18 November, 30 December 1892.