65 „sig nu buyten het ressort van den Staat in een vreemd land en sonder „credit bevindende". De meerderheid in sterkte van het Fransche leger was oorzaak geweest van den val van Namen, en vormde een beletsel voor het behalen van voordeelen door koning Willem. Binnenkort zou het Fransche leger weder met 40000 man vermeerderd zijn en kon men verzekerd zijn, dat het zich zou trachten meester maken van Luikerland en het overgebleven deel der Spaansche Nederlanden, waarna de Repu bliek aan rechts'treeksche aanvallen kwam bloot te staan. De magistraat van Dordrecht spande zich er voor om den koning in staat te stellen aan vallend op te treden, wijl anders „deesen Staat -en syne geallieerden bij „continuatie soude blijven geredigeert tot een defensive: dat de Heeren „haare Principalen die situatie aansaagen als de schandelyckste en dan- „gereuste, waar inne den Staat koste werden gestelt, soo om de langh- „duyrigheyt van den Oorlogh die daer uyt stonde te volgen, als om het „continueel danger, van door de artificien ofte vreese van de wapenen „van Yranckrijck haare Geallieerden te verliezen". Terstond namen de Staten van Holland het denkbeeld over en dienden het als eigen voorstel bij Hunne Hoog Mogenden in. Zijnerzijds wijdde de koning alle aandacht aan een mogelijke versterking der strijdkrachten. De prins-bisschop van Luik was bereid om 1000 paarden en 4000 man te voet voor eenigen tijd af te staan, doch zag daarvan af, voorgevende die troepen zelf noodig te hebben. Bij den op 30 Juni gesloten conventie verbond keurvorst Ernst-August van Hannover zich om, op kosten van Groot-Brittannië en de Republiek, 8000 man naar de Spaansche Nederlanden te zenden. Verder zocht men troepen te verkrijgen van de hoven van Staten, Dene marken en Zweden. Aan de, als frontieren van de Republiek beschouwde, bedreigde plaatsen Luik en Koblentz kenden Hunne Hoog Mogenden ondersteuning toe van geschut en ammunitie. Zij, die tegen het einde van 1692 op een voorspoedigen veldtocht in het volgende jaar meenden te mogen rekenen, werden uit den droom geholpen door een schrijven dd. 30 Januari van den Raad van State aan den koning: „Wy weeten niet dat de Provinciën oyt gebrekiger, off wij in groter verlegentheyt „geweest sijn als tegenwoordighsulx dat te dughten is dat Uwe Maje steit bij desselffs overcomst de saken niet vinden sal in die gereedtheyt „als wel te wenschen was". In Februari richtten Hunne Hoog Moogenden tot de provinciën een betoog „over de uytterste verlegentheyt daer in „wij ons nevens den Raedt van State bevinden, door dien tot nog toe „geen de minste penningen tot de legerlasten voor desen lopende jare „ten comptoire van den ontfanger generaal sijn ingebragt, uytgesondert „alleen dat bij de provintie van Hollandt een goede somine in minderinge „van hare quote, soo wij berigt werden, daerop is betaelt". In Maart was nog geenszins verandering ten goede gekomen „terwijl ondertusschen „den veldtogt naekt" (1). (1) Seer. Res. H. 12 Juli, 23, 25 December 1692, 14 Januari, R. v. St. Uitg-. br. 30 Januari, Seer. Res. S.G. 21, 26 Januari, 19 Februari, 11 Maart 1693. VII

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 79