08 was vertrokken, ontving de classis van Peelland en Kempenland last van den Raad van State om een ander in zijn plaats te zenden (1). Hoewel de compagnieën op 1 Januari 1693 weder op volle sterkte moes ten gebracht zijn, meldde de Raad van State nog in Juni, dat de werving „seer traag" vorderde. Afdanking van troepen door de Spaansche regee ring werkte de werving in de hand en bood tevens een goede gelegenheid tot een gewenschte uitbreiding van de ruiterij met officieren, ruiters en dragonders allen „luyden meest in die Quartieren geboren en jarenlang „gedient hebbende, het terrein seer wel kennende". Dienovereenkomstig bood op '21 April de Raad van State een petitie van 750.000 aan om daarvoor in de Spaansche Nederlanden 3 regimenten ruiterij en 1 regiment dragonders te kunnen oprichten, te weten van de kolonels N. F. ue Chauvibeij, F. L. de Monflin, P. J. de Grisperee en C. F. de Mattha, laatsgenoemde dragonders; wanbetaling veroorzaakte van af het begin „veel inconvenienten ende ongemack" (2). Reeds is medegedeeld, dat Boufflers op 29 December 1692 begonnen was met de berenning van Yeurne. De keurvorst van Beieren gaf graaf W. A. de Hornes, die aldaar zijn hoofdkwartier hield, te kennen, dat het behoud van het garnizoen hem meer ter harte ging dan dat van de vesting. Op 6 Januari 1693 gaf deze zich aan den vijand over, met vrijen uittocht van de bezetting naar Nieuwpoort; kort daarop volgde de vrijwillige ontruiming van Dixmuiden. Uit de beide verloren plaatsen vertrokken 600 zieke soldaten naar Brugge. In December bepaalden Hunne Hoog Mogenden, dat de soldaten te Nieuwpoort 4 stuivers weke lijks zouden ontvangen uit de legerlasten, onder voorwaarde, dat de verplegingskosten daaruit gevonden moesten worden hoewel deze toe lage op 1 November moest ingaan, was in Maart van het volgende jaar nog geen penning afgedragen. Hornes, die persoonlijk te 's-Gravenhage verslag uitbracht, weet de overgave van Veurne aan het verzuim van den Spaanschen gouverneur van Nieuwpoort om aldaar de sluizen te laten openen tot het inlaten van zeewater (3). Nadat Boufflers meester was van Yeurne en Dixmuiden, meende men dat hij zich naar de Maas zou begeven. Toch ontvingen de officieren pas op den laatsten dag van Februari last om zich naar hunne garnizoenen te begeven. Daarop volgde spoedig het bevel om alle militie, welke in de Noordelijke Nederlanden eenigzins kon gemist worden, naar de frontieren in het zuiden te zenden; dientengevolge vertrokken de 3 bataljons Friesche en Groningsche gardes van prins Hendrik Casimir naar Luik; te Breda bleef slechts 1 bataljon Brandenburgers achter, te zwak om al de posten (1) Res. R. v. St. 10 Augustus, 9 September 1693. (2) Res. S.G. 6 Juni, R. v. St. Uitg. br. 6 Juni 1693. Zie Aanteekening N° 18. (3) Res. R. y. St. 16 Januari, Seer. Res. S.G. 30 Januari, 5 Februari, 22 December 1693, Res. R. v. St. 4 Januari, 26 Maart 1694.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 82