75 „te houden". De „Sommieren ouerslagh van 't geen vereischt wordt om „de militie van den Staat en die van de Heeren Churfursten van Branden burg ende Hannover (soo ver den Staat daer in gehouden is) te herstellen „van t verlies geduyrende het loopende jaer geleden" bleef beneden de bij petitie aangevraagde 900.000ze viel te beschouwen als een voorloopige opgave, want een raming werd steeds overschreden voor 5 paarden per compagnie ruiters; een paard gere kend op 50 rijksdaalders „schoon ze daar voor niet te be- „kommen zyn"; voor 179 compagnieën £111.875 voor 6 paarden per compagnie dragonders; een paard gerekend op 40 rijksdaalders; voor 28 compagnieën 16.800 voor 5 man per compagnie te voet, elk gerekend op 25 rijksdaalders; voor 759 compagnieën£287.187-10 inkoop van 1000 paarden ad 57 rijksdaalders tot remon- teering van ruiters, die hunne paarden hadden verloren 142.500 voor monteering van 1000 ruiters ad 10 rijksdaalders 25.000 t voor het verlies van ruiters en paarden hij de regimenten van prins F. J. van Hessen-Homburg en graaf F. A. van der Lippe, geschat'op 500 ruiters ad 64 rijksdaalders 80.000 voor het verlies bij de regimenten dragonders van D. W. van Dopff en 6. de Malortie, heer van Villers (Cell) 12.000 Verlies van volk in den slag van Landen (Neerwinden), naar schatting 750 man ad 25 rijksdaalders46.875 voor aanritsgeld van 338 man ad 25 rijksdaalders, gesteld dat van de gekwetsten in de hospitalen „de derde man ster ven off verminckt blyven"20.812-10 aandeel van de Republiek in de recruteering van de keur vorsten, bij raming 150.000 845.050 De Raad van 8tate gelastte dat de militie tegen 11 Februari 1694 vol tallig moest zijn en voegde hieraan eenige gunstige bepalingen van finan- cieelen aard toe om zulks mogelijk te maken. In April 1694, dus lang na den vastgestelden datum, verklaarde Friesland slechts ten deele aan de bepalingen gevolg te zullen geven en onthield zich van storting der re- cruutgelden aan het Brandenburgsche regiment van wijlen generaal- majoor Georg von Derfflinger (1). De koning verlangde, dat boven de militie, opgenomen in de ordinaris en extraordinaris staten van oorlog voor 1694, aangeboden bij de generale petitie van 15 October 1693, nog 15000 man zouden worden aangenomen. Hiertoe behoorden (X) Res. S.G. 12, 18 September. Res. R. v. St. 20 October 1693, 8 April 1694, 21 October 1695.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 89