en Pereyra hadden aanzienlijke sommen te vorderen. Vooral viel te klagen over Friesland en Groningen; de op eerstgenoemde provincie gerepar- tieerde cavalerie bevond zich „in deerlijken staat, zijnde de officieren „meest absent, geen de minste ordre stellende op de completeringen „haarer compagnien, sig beroepende op de wanbetaling der recrutgelden. Men zou er bijna toe komen om het leger uit de Spaansche Nederlanden terug te roepen, „des doende de voormuren van den Staat den vijand ten proije gevende" (1). Mechelen was aangewezen als verzamelplaats voor de veld-artillerie, Maastricht voor de groote- of belegerings-artillerie. De uitbreiding van het leger vorderde grootere hoeveelheden geschut, munitie en hand gereedschap dan te voren. Noodig waren578 kanonpaarden (te voren 550), 224 pontonpaarden (gelijk te voren); voorts 12 hospitaalwagens, 340 wagens (te voren 250), waarvan 300 tot vervoer van munitie en hand gereedschap, 40 voor de officieren en bedienden van de artillerie; de kanonpaarden kostten 0-15-8, de wagens 2-8 daags. Bij de monstering bleken de meeste paarden „doorgaans niet so gevoederd als paerden „behoorden te wesen"; paarden en wagens moesten op 5 April in de Langstraat aanwezig zijn. Te Mechelen ontbraken nog vele officieren en bedienden; de kolonel O. C. van Verschuer moest ze uit naam van den Baad van State beschrijven „op poene van derselver misnoegen" 't bleek dat velen hunner, wegens het niet- kunnen betalen van schulden, in hunne verblijfplaatsen gevangen waren gehouden (2). Hertog Johan Adolf van Holstein-Ploen, tijdens de afwezigheid des konings opperbevelhebber van het leger te velde, vreesde terecht „dat „met een leger daar 't aan alle kanten so aan geld gebreeckt, wynig te „rechten sijn sal"; hij verzocht Hunne Hoog Mogenden om de bondge- nooten ernstig onder 't oog te brengen, dat het bestaan van het leger uisluitend afhing van een doeltreffende geldverzorging. Zijnerzijds kon hij dan zorg dragen voor het strijdvaardig zijn vroeg in het voorjaar. Vóór 't zoover was, waren nog aanzienlijke sommen noodig. Aangezien voorloopig op veldgewassen niet viel te rekenen, sloot de Raad van State contracten voor de levering van 1.200.000 rations hooi en haver boven de reeds vastgestelde boeveelheden. De provediteurs Machado en Pereyra verbonden zich voor de levering van één millioen pond biscuit, ad 9 de 100 Utegen 8 in het vorige jaar; daarvan werden te Brussel 700.000 U gebakken, de rest te Maastricht; mede voorzagen zij, onder garantie van den Staat, de Brandenburgsche troepen van brood, zoodra deze bij de Maas waren aangekomen. Voor „spions en kondschappen" moest de hertog herhaaldelijk over contanten kunnen beschikken welke uit de legerlasten werden verstrekt (3). (1) Res. R. v. St. 3 December 1693, Seer. Res. Res. S.G. 18 Februari, Res. R. v. St. 23 Februari 24, 25 Maart, 23 April, 18 Mei; 23 November, Res. S.G. 17 Mei 1694. (2) Res. R. v. St. 12, 20 Januari, 11 Februari. 10, 25, 29 Maart, Uitg. br. 26 April 1694. (3) Res. R. v. St. 6, 7 Januari, 10, 17 Maart, 10, 13 April, 25, 29 Mei 1694.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 97