Aangezien de staf van de kantonnementscommandant niet was berekend voor een taak als waarvoor deze was komen te staan besloot de O.L.Z., het Hoofd van de Sectie operatiën van het A.H.K., de luit.kol. van de Gen.Staf J. J. C. P. Wilson, met enige toegevoegde officieren, naar Rotterdam te zenden, om de kan tonnementscommandant bij te staan. Uit deze maatregel, het naar Rotterdam zenden van het Hoofd van de operatieve Sectie van het Hoofdkwartier, blijkt wel, hoeveel gewicht de O.L.Z. hechtte aan het behoud van Rotterdam, waartoe een goede bevelvoering aldaar verzekerd diende te zijn. luit.kol. Wilson ontving op 12 Mei ongeveer 7.30 de opdracht, naar Rotterdam te gaan en op te treden als Chef v.d. Staf van de Kant.C. Op zijn verzoek is de opdracht zodanig gewijzigd, dat hij als gevolmachtigde van de O.L.Z. optrad, met volledige bevoegdheid, om naar bevind van zaken te handelen. Als officieren-toegevoegd vergezelden hem de kapt. v.d.Gen.Staf J. D. C. Paters en de ritmeester van het K.N.I.L. H. A. Buiskool. De tocht werd uitgevoerd in twee personenauto's, met als begeleiding een sectie van drie pantserwagens met de daarbij ingedeelde motorrijders. In verband met vijandelijke vliegers duurde de tocht naar Rotterdam ongeveer twee uur. Als route was genomen die over Voorburg, Leidschendam, Oude weg naar Zoetermeer—Zegwaard, Moerkapelle, Moordrecht, waardoor Rotterdam van de oostzijde werd bereikt. Te ongeveer 11.30 op de Veemarkt aankomende, bleek de cp. van de Kant. C. te zijn verplaatst. Deze had te ongeveer 10.30 zijn cp. gevestigd in de Statenweg Nr. 149a. C.-ll R.I. had te voren in de vroege morgen van 12 Mei zijn cp. verplaatst van hotel Atlanta naar de Veemarkt, ten einde voor een goede bevelvoering dichter in de omgeving van de Kant.C. te zijn. Rotterdam maakte op dat ogenblik op luit.kol. Wilson een rustige indruk, terwijl de ondervraging van een aantal officieren, die hoog opgaven over de on veiligheid in de stad, slechts enkelen uit persoonlijke ervaring konden spreken. Zijn conclusie was, dat de schietpartijen voor het merendeel het gevolg waren van nervositeit, evenals zulks het geval was te 's-Gravenhage. Wat de opstelling der eigen troepen betreft, kwam luit.kol. Wilson tot de con clusie, dat de troepen zeer vermoeid waren, dat, op een aangebroken bataljon na, de troepen alle in voorste lijn lagen en wel: drie bataljons aan de Maas en drie bataljons aan de O., N. en W.rand van Rotterdamvoorts, dat er een schromelijke, doch ver klaarbare dooreenmenging van verbanden was ontstaan en dat er, behalve Infanterie, eveneens delen van de Depot genietroepen, Luchtvaarttroepen en het Marine depot in voorste lijn lagen. Deze analyse van de toestand was niet geheel juist. De toestand in Rotterdam was in het geheel niet rustig. Wel begon de waarde, die aan de geruchten moest worden gehecht, langzamerhand door te dringen, 131

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1952 | | pagina 147