HOOFDSTUK VII DE VERDEDIGING VAN ROTTERDAM OP 14 MEI 1940 EN DE CAPITULATIE a. ALGEMEEN De Kant.C. vreesde een luchtaanval op zijn cp. in verband met het de vorige dag terugzenden van de kapelaan van het Noordereiland met zijn begeleider. Derhalve werd verplaatsing van de cp. overwogen, doch niet uitgevoerd, terwille van de verbindingen. Voor het geval een aanval der Duitsers zou plaats hebben, bestond het volgende plan: le. Vuur van 1-10 R.A. afgeven op de landhoofden der bruggen. 2e. Een pantsertrein, zo die verscheen, opvangen door vernieling van het viaduct bij het station Beurs. 3e. Vijandelijke pantserwagens opvangen door pag., opgesteld nabij het uiteinde van de voetbrug en door vernieling van bruggen in de stad. 4e. Door de bataljons aan de Maas doen bestrijden van de Maasovergang. 5e. In verband met berichten omtrent troepenverzamelingen bij het Kralingsche Veer de O-vleugel van het Maasfront doen verlengen. 6e. De beschikbare reserves gebruiken voor tegenstoten, c.q. (afhankelijk van de opdracht) terugnemen uit Rotterdam per auto. Teneinde vorenbedoeld plan te kennen uitvoeren, werd aan C.-I-10 R.A. op gedragen, vuurconcentraties voor te bereiden met de gehele Afdeling op de land hoofden der bruggen. Voor het vervoer van troepen werden 60 autobussen van de Rotterdamse Tramwegmaatschappij met chauffeurs gereed gesteld. 2-V Aut. Bat. was bovendien zij het ten onrechte nog te Rotterdam aanwezig en sedert 13 Mei opgesteld op de Bergsingel. De 11 C.Pag. (twee sectiën), die met drie stukken op het Oostfront was inge deeld en met een stuk op het Maasfront, werd geheel ingezet tegenover de Maas bruggen. C.-II-R.J. ontving te 6.00 opdracht, zijn bataljon ter plaatse gereed te houden. Op 13 Mei had de kantonnementscommandant aan C.-Vg.H. verzocht, de aanval op Overschie te hervatten. Toen 13 Mei de verwachtte aanval der Duitsers over de Maas niet plaats had, is aan C.-I Div. op 14 Mei te 5.00 opgedragen, onder handhaving van het pantser- 172 (Zie schets/kaarten Nr. 11 en 13)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1952 | | pagina 188