Het is hier niet de plaats, om uitvoerig te schetsen, voor welke taak de Politie
na het bombardement stond.
Onder de bestaande omstandigheden moest zij worden versterkt, waarvoor hulp
agenten in dienst werden gesteld, gebruik werd gemaakt van de Burgerwacht, een
detachement marechaussee van 26 onderofficieren en 53 marechaussees en een
aantal rijksveldwachters te Rotterdam werden gedetacheerd en bovendien een
detachement mariniers aan de Politie werd toegevoegd.
Aldus kon een aanvang worden gemaakt met de oplossing van de talrijke pro
blemen.
Te Rotterdam zijn gesneuveld de inspecteur K. P. Kuiper, de majoors T.
Westerlaken en J. Hordijk en de agenten B. L. Raes en B. Feunekes, terwijl tijdens
het bombardement het leven lieten: een hoofdinspecteur, een insp. Ie kl., chef
van de verkeerspolitie, een majoor en negen agenten, terwijl daarbij ongeveer
35 a 40 politiemannen werden gewond.
Op 14 Mei werd het stoffelijk overschot gevonden van de kapitein der Burger
wacht W. H. Uilenbroek, die op 13 Mei met zijn Vendel op het terrein van de
Drinkwaterleiding was afgelost.
Vermelding verdient, dat de politie gedurende de oorlogsdagen meermalen is
beschoten en hier en daar niet werd vertrouwd door Nederlandse militairen, als
gevolg van de omstandigheid, dat de laatsten de uniform der politie niet kenden.
Vorenstaand overzicht toont aan, dat de Politie te Rotterdam zowel daadwerke
lijk als zijdelings in de krijgsverrichtingen is betrokken geworden.
Dat nauwe samenwerking met de militaire commandant in gevallen als de
overval op Rotterdam in 1940 geboden is, spreekt van zelf. De aangewezen taak
van de politie, indien rekening moet worden gehouden met vijandige houding of
daadwerkelijk optreden van delen van de burgerij, is, het leger daartegen te dekken.
Nu een openlijk optreden van een 5e colonne niet plaats had, had de Karabijn
brigade als zodanig geen taak.
Echter had deze ruimschoots werk, aangezien op allerlei geruchten en ver
schijnselen verzoeken tot de politie werden gericht, om een onderzoek in te stellen.
Een en ander nam zodanige afmetingen aan, dat de Politie overbelast werd.
De vraag is gerezen, in hoeverre het aanbeveling had verdiend, de politie te
militairiseren.
Het is hier niet de plaats, deze kwestie op te lossen, doch er moet op gewezen
worden, dat alsdan de politie het lot van de militaire eenheden zou hebben gedeeld
en dus de kans zou hebben gelopen, in krijgsgevangenschap te worden gevoerd.
In dat geval zou het gezagsapparaat, dat ingeval van vijandelijke bezetting het
intermediair vormt tussen bezetter en eigen bevolking, zijn komen te ontbreken.
223