Een aanval van een bataljon infanterie zonder meer had geen enkele kans, zoais
de ervaringen elders hebben aangetoond.
Op 13 Mei bleek, dat overmachtige versterking met pantsertroepen een aanval
van Nederlandse zijde geheel uitsloot.
Voor de aanval op de grond hadden de Duitsers het grote voordeel, dat de Maas
bruggen in hun handen waren gebleven.
Doch ook zonder gebruik van die bruggen zou de vijand er gemakkelijk in ge
slaagd zijn, ten O. van de stad de rivier te overschrijden, daar zich aldaar geen
Nederlandse troepen aan de rivier bevonden. Vandaar zou hij zich in het bezit
van Rotterdam hebben kunnen stellen.
Dat de verdediger er niet in is geslaagd, het Duitse bruggenhoofd, dat zich be
perkte tot het gebouw van de Nationale Levensverzekeringsbank en enkele aan
grenzende huizen, bezet door een sectie, te vermeesteren, vond zijn oorzaak, zoals
reeds bij de beschrijving van 13 Mei is medegedeeld, dat de aanval daarop te zeer
geïmproviseerd en zonder voldoende coördinatie der middelen is uitgevoerd.
Bijzondere aandacht verdient de bevelvoering over de troepen, te Rotterdam
aanwezig en daarheen aangevoerd.
Reeds enkele malen is er op gewezen, dat er een grote dooreenmenging van
troepen heeft plaats gehad. Voor de binnenstad zijn allerlei groepen van verschillen
de onderdelen met bewakingstaken belast geworden, terwijl de druppelsgewijze aan
komst van versterkingen leidde tot inzet volgens behoefte op verschillende plaatsen.
De Kant.C. had de marinetroepen niet onder zijn bevel, doch moest de C.M.M.
verzoeken, zijn onderdelen voor bepaalde taken aan te wijzen, hetgeen uit een oog
punt van bevelvoering niet juist was.
De Kant.C. wees C.-ll R.I. aan als C. van de infanterie op alle fronten, zonder
dat de daartussen zich bevindende marinetroepen, onderdelen der luchtstrijd
krachten, der Depot Bats.G.Tr., van het Vaartuigendepot en van het etappen-
bataljon, onder zijn bevel stonden. Dit was een onmogelijke taak. C.-ll R.I. kon
daardoor geen verantwoordelijkheid voor een bepaald deel der verdediging dragen.
Hetzelfde gold voor de op de verschillende fronten ingezette troepencomman
danten.
Juist nu een grote verscheidenheid van troepen de verdediging van Rotterdam
moest voeren, was een degelijke regeling van de bevelvoering en aanwijzing van
verantwoordelijke commandanten op elk der fronten noodzakelijk.
Er waren daartoe, zowel bij Depot luchtstrijdkrachten en mariniers, als bij de
aangevoerde infanterie-onderdelen, voldoende hoofdofficieren aanwezig.
In aanmerking moet echter worden genomen, dat de Kant.C., van 10 Mei af,
zodanig met berichten van allerlei aard is overstelpt, dat voor een rustige regeling
geen tijd overbleef.
230