goederentrein dientengevolge ongehinderd de stelling kon binnenrijden. Zij pas seerden Haps te 4.20, station Mill te 4.30. Door 15 C.Pn. waren reeds een 13-tal vernielingen uitgevoerd, doch nog niet de vernielingen van de spoorbruggen. De sergeant-majoor der Ptr. ten W. van Haps had op eigen initiatief de brug B.V willen vernielen, doch dit was, zoals reeds bij 11-26 R.I. werd medegedeeld, onvoldoende gelukt. De pantsertrein, gevolgd door de goederentrein, reed tot nabij de stopplaats Zeeland, waar een bataljon Duitse troepen werd ontladen 1), dat terstond een aantal acties ondernam (zie schets/kaart Nr. 9a) en wel: - in noordelijke richting; - in de rug van het stellinggedeelte tussen de kazematten 526 en 531 - in de richting van de kunstweg MillVolkel nabij kp.34. Het ontladen werd van nabij gezien door C.-3-I-3 R.I., die vaststelde, dat een groep Duitsers zich in noordelijke en een tweede groep zich in zuidelijke richting begaf. Hij meldde dit op zijn cp. onmiddellijk aan de bataljonscommandant en deelde daarbij mede, dat de eerstgenoemde Duitse groep in de richting van diens cp. oprukte. Achtereenvolgens zal nu het verloop der verschillende acties worden beschreven. De actie in noordelijke richting Een kleine afdeling Duitse troepen, onder bevel van een luitenant, overviel een deel van het personeel van de staf van 1-3 R.I. en een ploeg van 10 telefonisten van 1-6 R.I., die juist de dwarsverbinding tussen de cpn. van 1-6 R.I. en 1-3 R.I. had uitgelegd. Het gelukte echter aan de luitenant-adjudant, een tweetal onderoffi cieren en enkele manschappen, zeer spoedig te ontsnappen. Zij meldden zich weder bij hun bataljonscommandanten. C.-I-3 R.I., die de pantsertrein op korte afstand had zien passeren, waarschuwde zijn ondercommandanten, dat zij in de rug konden worden aangevallen en meldde het doorbreken van de trein aan C.-Vak Schaijk. Vervolgens week hij met zijn staf uit naar de commandopost van 1-I-3R.I., vanwaar hij zijn eigen commandopost opbelde, die tot zijn verwondering niet door Duitsers was bezet, doch waar de centralist op zijn post was gebleven en verklaarde, geen Duitser te hebben gezien. Hij begaf zich daarna weer naar zijn commandopost. Vermoedelijk is een en ander slechts een nevenactie geweest, waarmede de tegenstander evenwel ver warring in de bevelvoering heeft gesticht. Deze kleine onderneming heeft het gerucht doen ontstaan, dat C.-I-3 R.I. 202 III-I.R. 481 van 256e Inf.Div.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1953 | | pagina 220