kreeg deze B.C. contact met C.-Peel Div., juist toen de pantsertrein Haps passeerde,
zodat hij de D.C. kon inlichten en bevel voor het springen van de brug bij Mook
ontving.
Hoe de gang van zaken ten aanzien van de bruggen bij Grave en Ravenstein is
geweest, staat niet geheel meer vast. De Vak C. verklaart, op eigen initiatief te 4.45
bevel daartoe te hebben gegeven, terwijl C.-Peel Div. verklaart, dat hij voor deze
bruggen het bevel tot vernielen heeft gegeven.
Aangezien de O.L.Z. het bevel „vernielen" te 4.40 per telex heeft doen uitgaan,
is het vernielingsbevel voor deze beide bruggen vermoedelijk een uitvloeisel daar
van geweest.
De brug bij Ravenstein werd te 5.15 vernield, die te Grave eerst te 6.45, omdat
de brug C. het ontvangen bevel eerst had geverifieerd bij C.-III-14 R.I. en deze
had doen navragen bij C.-Vak Schaijk, of het bevel juist was.
Het vertraagde springen van de brug bij Grave had zeer gevaarlijk kunnen zijn,
aangezien twee bruggen over het Maas-Waalkanaal reeds vroegtijdig in handen van
de Duitsers waren gevallen, welk voordeel door de Duitsers niet voldoende is
uitgebuit.
Van het bevel van C.-III L.K. aan C.-2 R.H.M., om zich naar Mill te begeven
en aan te vallen, heeft de Vak C. vermoedelijk eerst kennis gekregen, toen dit regi
ment reeds te Uden was. De Vak C. heeft tweemaal aan C.-II-26 R.I. bevel gegeven,
alles in het werk te stellen, om de brug bij Oeffeit alsnog te doen vernielen, doch
de Duitsers waren spoedig op de westoever van de Maas de baas en C.-II-26 R.I.
was reeds te 8.00 gevangengenomen. Hij had voordien nog bericht kunnen zenden
omtrent het verschijnen van Duitsers voor het N.deel van zijn vak bij St.Agatha.
Een onaangename verrassing voor de Vak C., die volgens de gegeven bevelen
daarvan onkundig was gelaten, was, dat de onderdelen van de VI Div. naar het
N. afmarcheerden.
Hij kwam slechts onvoldoende en zeer vertraagd op de hoogte van hetgeen
aan de Maas gebeurde door kleine groepen, die aankwamen in de Peel-Raam-
stelling. Aldaar kwamen o.m. bij 1-6 R.I. aan de bataljons-arts van 11-26 R.I. en bij
HI-14 R.I. de luitenant-adjudant van II-26 R.I. met enige mannen, terwijl ook
enkele andere losse groepen van II-26 R.I. binnen de stelling kwamen.
4-2 R.H. trok volgens de plannen, na het volvoeren van de vernielingsopdracht,
terug en ontving opdracht, zich naar zijn regiment te begeven. Een der secties
van 6 C.Pn., die mijnen had gelegd, ontving te 15.00 opdracht, terug te gaan naar
de VI Div. te Rijswijk (Gld.).
Het verloop van de strijd bij Mill, aanvankelijk met het uit de pantsertrein ont
laden bataljon en na 12.00 bovendien met de voor de stelling aankomende Duitse
versterkingen, werd door de B.Cn. bericht, totdat in de avond de telefoonver
bindingen waren verbroken.
233