Hij deed door het personeel van 11-41 R.I. en 4 G.B., ter gezamenlijke sterkte van twee sectiën, stelling nemen ter weerszijden van de kunstweg naar Maar- heeze, front noord. Daarbij werden een stuk pag. en enige stukken van 1-20 R.A. in stelling gebracht. Personeel van deze Afdeling nam opstellingen in, ter beveiliging naar ver schillende richtingen. Te ongeveer 18.30 naderden Duitse pantserwagens en motorrijders uit de rich ting Maarheeze. De sectie pag. opende het vuur, schoot drie pantserwagens in brand en stelde er een buiten gevecht, waarna de overige in de richting Maar heeze terugtrokken. Een stuk bos, grenzend aan de spoorlijn, werd in brand gestoken, waarvan de bedoeling niet geheel duidelijk is geworden en de 2e Bt. van 1-20 R.A. werd een eindweegs naar het O. opgesteld, om een eventuele omtrekkende aanval van de vijand te kunnen opvangen. Omstreeks het invallen van de duisternis verscheen C.-4 G.B. met zijn bataljon, die mededeelde, dat 11-41 R.I. was aangevallen, waarna de vijand tot zijn rechter vleugel was doorgedrongen, doch dat hij zich aan gevangenneming had kunnen onttrekken. Van dit bataljon waren aanwezig de le Comp. (min een sectie), de 2e Comp. (min een sectie) en de 3e Comp. (min drie sectiën). Later kwam nog een officier van 11-41 R.I. met een aantal soldaten, die beweerden, dat de vijand hen op de hielen zat. De Vak C., die begreep, dat hij 11-41 R.I. nu wel kon afschrijven, besloot op mars te gaan met 4 G.B., de artillerie en de trein, daarbij er op rekenende, dat 1-30 R.I. over Sterksel zou oprukken. Hierna zal blijken, dat de C. van dit batal jon wel een bericht heeft gekregen, dat hij ter plaatse moest blijven, doch daarna geen bericht, dat hij moest terugtrekken. De Vak C. gaf bevel, de colonne te formeren, waarbij de 2e Comp. van 4 G.B. voorhoede werd. Een luitenant met 4 motorrijders werd ter verkenning vooruit gezonden, die men niet meer heeft teruggezien, doch wel zag men later de moto ren op de weg liggen. Juist, toen de voorhoedecompagnie de spoorwegovergang had overschreden, ontving zij vuur van pantserwagens en andere troepen. Zij stoof uit elkaar en er werd van alle kanten hevig gevuurd. De vijand zette zijn aanval niet door en verdween, doch inmiddels had bij de zich opstellende troepen en artillerie een wilde schietpartij plaats gehad en was er paniek ontstaan. Vermoedelijk was e.e.a., behalve van de aanval op de voorhoede, een gevolg van de omstandigheid, dat door dé brand van het bos een voorraad munitie is gaan ontploffen, hetgeen de indruk van geweervuur uit Z.richting maak te, wat men in verband bracht met de verhalen van het aangekomen personeel van 11-41 R.I., dat de vijand hen op de hielen zat. Het werd een grote verwar- 353

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1953 | | pagina 371