Voor de bruggen bij Roermond en Venlo waren, behalve de politietroepen, af zonderlijke compagnieën voor de bewaking aangewezen, resp. 4-17 G.B. en 4-2 G.B., die na het springen van de bruggen als reserve ter beschikking van C.-Peel Div. zouden komen. Bij de spoorbruggen te Buggenum, Oeffeit (Gennep) en Mook was de bewaking door de politietroepen aangevuld met infanteriewachten. De posten aan beide zijden en op het midden van de bruggen waren telefonisch verbonden met de wachtgebouwtjes op beide oevers, die tegen overvalling met handgranaten door een kooi van kippengaas waren omgeven. (Te Oeffeit was deze nog niet gereed). De ontsteking van de bruglading moest bij de bruggen te Venlo langs electrische weg op de eigen oever plaats hebben, doch bij de verkeersbrug te Roermond en de spoorbruggen Buggenum te Oeffeit en Mook waren de werkzaamheden in ver band met overgang tot electrische ontsteking nog niet gereed, zodat de ontsteking door middel van slagsnoerleidingen midden op de bruggen moest worden uit gevoerd. Bij alle bruggen bevonden zich twee rivierkazematten, bewapend met een kanon van 5,5 cm (bediend door politietroepen) en een zware mitrailleur (bediend door infanterie). De bruggen te Roermond, Buggenum en Venlo hadden stalen deuren, terwijl bij de spoorbruggen geconstrueerd stalen spoorweghekken waren aangebracht, die treinen konden tot staan brengen; prikkeldraadhekken lagen om de landhoofden. Voor alarmering was een uitgebreid net van schel- en telefoonleidingen aanwe zig, waarin de grenswachten en vernielingsploegen waren betrokken. Dit waren over 't algemeen kabelverbindingen, met uitzondering van de spoorbrug bij Oeffeit, waar voor een deel nog hangende lijnen aanwezig waren. Voor het vernielen van de Maasovergangen was, behoudens bij dreigend ge vaar, de last van de O.L.Z. nodig. De pontveren bij Mook, Cuijk, Gennep, Boxmeer, Afferden, Vierlingsbeek, Wanssum, Broekhuizen, Lottum, Grubbenvorst, Venlo, Baarlo, Kessel, Bugge num, Roermond Ohl, Linnen en Wessem waren ter vernieling voorbereid (uitvoering door politietroepen). Zodra de last hiertoe werd gegeven, moest het personeel de pont met afgezette motor naar het midden van de rivier varen, de lont aansteken en met een roeiboot wegvaren. Bij de stuwen te Linnen, Weerd, Afferden en Belfeld waren de trappen over het stuwlichaam ter vernieling voorbereid, terwijl daarbij tevens zinkschepenversper- ringen in de rivier waren voorbereid, ten einde te beletten, dat bij stuk schieten van de stuwen het water zou aflopen. 20 J) Bij Roermond waren door een verzuim de springmiddelen niet aangebracht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1953 | | pagina 38